201401030/1/A3.
Datum uitspraak: 5 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 december 2013 in zaak nr. 13/7149 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2013 heeft het college [appellante] een boete van € 12.500,00 opgelegd wegens het zonder vergunning omzetten van een zelfstandige woonruimte in een onzelfstandige woonruimte.
Bij besluit van 31 juli 2013 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. T. Kocabas-Güler, advocaat te Den Haag, en drs. Stappers-Karpinska, tolk, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.F.P. Larive-Bonsen en L.T. Cronie, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 30, eerste lid, onder c, van de Huisvestingswet is het verboden een woonruimte die behoort tot een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening daartoe met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad aangewezen categorie, zonder vergunning van burgemeester en wethouders van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.
Ingevolge artikel 85a, eerste lid, kan de gemeenteraad bij verordening bepalen dat een bestuurlijke boete wordt opgelegd ter zake van de overtreding van artikel 30, eerste lid. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Ingevolge het tweede lid, onder c, kan de bestuurlijke boete niet hoger zijn dan € 18.500,00 voor overtreding van artikel 30, eerste lid.
Ingevolge artikel 45, eerste lid, van de Regionale Huisvestingsverordening stadsgewest Haaglanden 2012 (hierna: Huisvestingsverordening) is het verbod als bedoeld in artikel 30 van de Huisvestingswet uitsluitend van toepassing op woonruimten die behoren tot de in bijlage III van deze verordening opgenomen categorieën woonruimten.
Ingevolge artikel 58a zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Ingevolge het tweede lid kan overtreding van artikel 45, eerste lid, worden beboet met een bestuurlijke boete.
Ingevolge het vierde lid wordt de overtreding beboet met een hogere bestuurlijke boete, indien aan de overtreder een bestuurlijke boete is opgelegd voor overtreding van artikel 45, eerste lid en de overtreding vanuit een bedrijfsmatige exploitatie van woonruimte is geconstateerd.
Ingevolge het vijfde lid hanteren burgemeester en wethouders bij de toepassing van het gestelde in voorgaande leden de boetes als vermeld in Bijlage V van deze verordening.
Blijkens bijlage III van de Huisvestingsverordening behoren in de gemeente Den Haag tot de categorie woonruimten als bedoeld in artikel 45 (onttrekkingen) alle woonruimten met uitzondering van:
- standplaatsen voor woonwagens en ligplaatsen voor woonschepen,
- woningen van toegelaten instellingen die ten behoeve van herstructurering gesloopt zullen worden en
- samen te voegen woningen.
Blijkens bijlage V wordt een eerste overtreding van artikel 45, eerste lid, ingeval van bedrijfsmatige exploitatie beboet met een bestuurlijke boete van € 12.500,00.
2. Niet in geschil is dat de woning aan het adres Frankenstraat 23 te Den Haag in strijd met artikel 30, eerste lid, onder c, van de Huisvestingswet, gelezen in verbinding met artikel 45, eerste lid, van de Huisvestingsverordening, zonder vergunning is omgezet van zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige woonruimte. Voor deze overtreding heeft het college de in geding zijnde boete aan [appellante] opgelegd.
3. De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] niet kan worden gevolgd in haar betoog dat zij handelde in opdracht van haar werkgever Realty Telecom Energy Services B.V. (hierna: Realty) en derhalve niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de illegale bewoning. Hierbij acht de rechtbank van belang dat uit de stukken blijkt dat zij de woning handelend onder de naam van haar eenmanszaak heeft gehuurd en doorverhuurd en de bewoners van de woning de huur aan haar betaalden. Gelet hierop was het college niet gehouden te onderzoeken wat de rol van Realty hierin was dan wel of [appellante] een werknemer was van Realty, aldus de rechtbank.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet gehouden was te onderzoeken of zij werknemer was van Realty. In dat kader voert [appellante] aan dat zij blijkens een "consultancy agreement" de woning huurde en doorverhuurde in opdracht van Realty en zij derhalve niet als overtreder kan worden aangemerkt.
4.1. Niet in geschil is dat [appellante], handelend onder de naam van haar eenmanszaak, de hoofdhuurder van de woning is, de bewoners van de woning een huurcontract hebben gesloten met de eenmanszaak, welk contract ook door haar is ondertekend, en de bewoners de huur elke maand aan [appellante] moesten betalen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 juli 2014 in zaak nr. 201309666/1/A3), is de overtreder degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt.
De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien [appellante] te volgen in haar betoog dat Realty in plaats van haar als overtreder moet worden aangemerkt. Hierbij is van belang dat [appellante] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij op grond van de consultancy agreement als werknemer van Realty de woning heeft gehuurd en verhuurd, aangezien de woning niet is gehuurd en doorverhuurd op naam van Realty, maar op naam van de eenmanszaak van [appellante] en de bewoners de huur aan haar moesten betalen.
Het betoog faalt.
5. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat de bestuurlijke boete niet disproportioneel is. Daartoe voert [appellante] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij haar financiële situatie onvoldoende heeft onderbouwd. Zij heeft stukken overgelegd waaruit volgt dat de verhuur van de woning haar geen financieel gewin heeft opgeleverd, zij haar werkzaamheden voor haar eenmanszaak heeft opgeschort en zij ten tijde van belang rond moest komen van de inkomsten van haar echtgenoot, die onvoldoende zijn om van rond te komen, aldus [appellante].
5.1. De op te leggen boetes zijn bij de Huisvestingsverordening geregeld. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 mei 2014 in zaak nr. 201309595/1/A3) is bijlage V van de Huisvestingsverordening met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel tot stand gekomen.
Ingevolge artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht legt het bestuursorgaan, indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, niettemin een lagere bestuurlijke boete op, indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
De gestelde omstandigheden dat de verhuur van de woning [appellante] geen financieel gewin heeft opgeleverd en zij haar werkzaamheden voor haar eenmanszaak heeft opgeschort, zijn geen bijzondere omstandigheden als bedoeld in voornoemd artikel. De stelling dat zij onvoldoende draagkracht heeft om de boete te betalen is door [appellante] onvoldoende met objectieve stukken gestaafd en gemotiveerd. De door haar overgelegde stukken geven geen compleet beeld van haar financiële situatie en zijn niet opgesteld door een onafhankelijke deskundige. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college op goede gronden een bestuurlijke boete van € 12.500,00 heeft opgelegd.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, griffier.
w.g. Verheij w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2014
434-816.