ECLI:NL:RVS:2014:3957

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2014
Publicatiedatum
5 november 2014
Zaaknummer
201400870/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplanwijziging en toetsing aan goede ruimtelijke ordening

Op 5 november 2014 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen de Maatschap, vertegenwoordigd door haar maten [maat A] en [maat B], en de raad van de gemeente Eemnes. De zaak betreft een beroep tegen het besluit van de raad van 28 oktober 2013, waarbij het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 2011" werd gewijzigd vastgesteld. De Maatschap betwistte de beperking van de inhoud van een mestplaat op haar perceel tot maximaal 25 m3, zoals vastgelegd in artikel 4, lid 4.2, onder b, sub 8, van de planregels. De Maatschap stelde dat deze beperking in strijd was met andere bepalingen van het bestemmingsplan en dat de raad onvoldoende had onderbouwd waarom deze beperking noodzakelijk was voor een goede ruimtelijke ordening.

De Raad van State oordeelde dat de raad niet deugdelijk had onderbouwd dat de beperking van de mestplaat tot 25 m3 in het belang van de goede ruimtelijke ordening was. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de raad niet had aangetoond dat de beperking van de mestplaat niet onevenredig was voor de bedrijfsvoering van de Maatschap. De Raad van State verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van de raad van de gemeente Eemnes voor zover het betreft de zinsnede "een inhoud van maximaal 25 m3". De raad werd opgedragen om binnen 26 weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

Daarnaast werd een voorlopige voorziening getroffen, waarbij tot aan de inwerkingtreding van het nieuwe besluit de maximale inhoud van de mestopslag op 25 m3 blijft gelden. De raad werd ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de Maatschap, die in totaal € 1007,34 bedroegen, en het griffierecht van € 318,00 diende te worden vergoed. De uitspraak werd gedaan door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.

Uitspraak

201400870/1/R2.
Datum uitspraak: 5 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], gevestigd onderscheidenlijk beiden wonend te Eemnes (hierna: de Maatschap),
en
de raad van de gemeente Eemnes,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 2011" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de Maatschap beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Maatschap heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2014, waar de Maatschap, vertegenwoordigd door haar maten [maat A] en [maat B], bijgestaan door mr. J.J. Nicolaas, en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. de Jong, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een aanvulling van het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2011" zoals vastgesteld bij besluit van 24 juni 2013, in die zin dat de op gronden aan de oostzijde van de Wakkerendijk, behorende bij de [locatie], aanwezige en met vergunning opgerichte mest- en kuilvoerplaten en mestkelder als zodanig worden bestemd.
3. De Maatschap betoogt dat artikel 4, lid 4.2, onder b, sub 8, van de planregels strijdig is met artikel 23, lid 23.2, van de planregels en reeds om die reden vernietigd moet worden. Voorts stelt de Maatschap dat het plan ten onrechte voorziet in de beperking dat de inhoud van de mestplaat, gelegen op haar perceel aan de oostzijde van de Wakkerendijk, maximaal 25 m3 mag bedragen. Daartoe voert zij aan dat, nu in de planregels is opgenomen dat de maximale bouwhoogte van een mestopslag 2 meter is en de Maatschap in het bezit is van een vergunning voor een mestplaat met een oppervlakte van 5 bij 10 meter, de maximaal toegestane inhoud van een mestplaat had moet worden vastgesteld op 100 m3.
3.1. De raad wijst erop dat de inhoudsmaat van 25 m3 geldt voor alle agrarische gronden die zijn gelegen in het buitengebied van de gemeente Eemnes. Het toestaan van een ruimere inhoudsmaat voor de Maatschap zou een onaanvaardbare precedentwerking hebben, aldus de raad.
3.2. Blijkens de verbeelding zijn aan het plandeel betreffende de gronden van de Maatschap aan de oostzijde van de Wakkerendijk de bestemming "Agrarisch met waarden" en de aanduidingen "bouwvlak", "specifieke bouwaanduiding - gebouwen uitgesloten" en "bedrijfswoning uitgesloten" toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid 4.2, onder b, sub 8, van de planregels is ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - gebouwen uitgesloten" binnen het bouwvlak (agrarisch bouwperceel) behoudens de mestopslag met een inhoud van maximaal 25 m3 en een maximale bouwhoogte van 2 meter tevens een mestkelder toegestaan met een inhoud van ten hoogste 910 m3.
Ingevolge artikel 23, lid 23.2, is onderkeldering uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, onder bovengrondse bebouwing en in maximaal één laag waarvan de diepte niet meer dan 3 meter mag bedragen.
3.3. De Afdeling volgt de Maatschap niet in haar standpunt dat artikel 4, lid 4.2, onder b, sub 8, van de planregels strijdig is met artikel 23, lid 23.2 van de planregels nu de algemene regeling voor onderkeldering er niet aan in de weg staat dat door middel van de "specifieke bouwaanduiding - gebouwen uitgesloten" op het perceel van de Maatschap wordt voorzien in een mestkelder zonder dat daarop tevens bovengrondse bebouwing wordt toegestaan.
In zoverre faalt het betoog.
3.4. In de stukken, noch ter zitting heeft de raad deugdelijk onderbouwd dat het beperken van de toegestane maximale inhoud van de op het perceel van de Maatschap aanwezige mestplaat tot 25 m3 tot een goede ruimtelijke ordening strekt. Hoewel de raad ter zitting heeft gesteld dat de maximale inhoudsmaat van 25 m3 overeenkomt met de inhoud van de mestplaat waarvoor op 14 december 1999 aan de Maatschap een bouwvergunning (thans: omgevingsvergunning voor het bouwen) is verleend, laat dit onverlet dat de raad in het kader van het plan een eigen afweging dient te maken over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de omvang van de mestplaat in het licht van alle daarbij betrokken belangen, waaronder de gevolgen voor de huidige bedrijfsvoering van de Maatschap. Voor zover de raad heeft gesteld dat het toestaan van een ruimere inhoudsmaat, zoals door de Maatschap gewenst, een onaanvaardbare precedentwerking heeft, overweegt de Afdeling dat hieruit niet blijkt dat de raad daarbij een afweging heeft gemaakt of de goede ruimtelijke ordening noopt tot een beperking van de omvang van de mestplaat tot maximaal 25 m3 op het perceel van de Maatschap en of de bedrijfsvoering van de Maatschap door die beperking niet onevenredig wordt geraakt. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
Het betoog slaagt.
4. In hetgeen de Maatschap heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft de zinsnede "een inhoud van maximaal 25 m3" in artikel 4, lid 4.2, onder b, sub 8, van de planregels is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
5. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor het vernietigde planonderdeel en met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
6. Voorts ziet de Afdeling, teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen, aanleiding om ten aanzien van de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - gebouwen uitgesloten" een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb zoals hierna vermeld.
7. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Eemnes van 28 oktober 2013, voor zover het betreft de zinsnede "een inhoud van maximaal 25 m3" in artikel 4, lid 4.2, onder b, sub 8, van de planregels;
III. draagt de raad van de gemeente Eemnes op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. treft de voorlopige voorziening dat tot aan de inwerkingtreding van het nieuwe besluit als bedoeld in III. op de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - gebouwen uitgesloten" voor de mestopslag een maximale inhoud van 25 m3 geldt;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Eemnes tot vergoeding van bij de [appellante], waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1007,34 (zegge: duizendzeven euro en vierendertig cent), waarvan € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Eemnes aan de Maatschap het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2014
343-820.