ECLI:NL:RVS:2014:3963

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2014
Publicatiedatum
5 november 2014
Zaaknummer
201401416/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • J.A.W. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhaving bouw carport te Boekel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 januari 2014. Het college van burgemeester en wethouders van Boekel had op 28 april 2011 het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de bouw van een carport op zijn perceel afgewezen. Na een reeks van besluiten en uitspraken, waaronder een uitspraak van de rechtbank op 15 augustus 2012 en een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak op 12 juni 2013, heeft het college op 29 augustus 2013 opnieuw het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard. De rechtbank had in eerdere uitspraken het college opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, maar het college bleef de weigering om handhavend op te treden handhaven.

Tijdens de zitting op 22 september 2014 heeft [appellant] zijn betoog toegelicht, waarin hij aanvoert dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zijn verzoek om proceskostenvergoeding ten onrechte is afgewezen. Hij stelt dat het primaire besluit van 28 april 2011 niet in stand is gebleven door de eerdere uitspraken. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft echter geoordeeld dat er geen situatie is waarin het primaire besluit is herroepen, aangezien het college in alle besluiten de weigering om handhavend op te treden heeft gehandhaafd, zij het met een aangepaste motivering.

De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan op 5 november 2014.

Uitspraak

201401416/1/A1.
Datum uitspraak: 5 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Boekel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 januari 2014 in zaak nr. 13/4660 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Boekel.
Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2011 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de bouw van een carport op het perceel [locatie] te Boekel (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 31 oktober 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 augustus 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 oktober 2011 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 26 september 2012 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 28 april 2011 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juni 2013 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak de uitspraak van de rechtbank van 15 augustus 2012 voor zover aangevallen bevestigd, het door [appellant] tegen het besluit van 26 september 2012 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Bij besluit van 29 augustus 2013 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 28 april 2011 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 januari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2014, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A. van der Vleuten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zijn verzoek om proceskostenvergoeding als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) ten onrechte heeft afgewezen.
Hij voert daartoe aan dat het primaire besluit van 28 april 2011 inhoudelijk niet in stand is gebleven als gevolg van de uitspraken van de rechtbank van 15 augustus 2012 in zaak nr. 11/3934 en de Afdeling van 12 juni 2013 in zaak nr. 201209210/1/A1.
1.1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
1.2. Naar de rechtbank terecht heeft overwogen vindt herroeping als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb alleen plaats indien een ontvankelijk bezwaar heeft geleid tot intrekking of wijziging van het primaire besluit van 28 april 2011.
Bij uitspraak van 15 augustus 2012 heeft de rechtbank het besluit op bezwaar van 31 oktober 2011 vernietigd.
Vervolgens heeft het college op 26 september 2012 een nieuw besluit op bezwaar genomen. De Afdeling heeft dat besluit vernietigd bij uitspraak van 12 juni 2013. Hierop heeft het college op 29 augustus 2013 wederom een besluit op bezwaar genomen.
In al deze besluiten heeft het college de weigering om handhavend op te treden tegen de bouw van een carport op het perceel gehandhaafd onder aanpassing van de motivering. Er doet zich daarom geen situatie voor waarbij het primaire besluit van 28 april 2011 is herroepen.
Het betoog faalt.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2014
543.