201402081/1/A4.
Datum uitspraak: 5 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Haghorst, gemeente Hilvarenbeek,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 januari 2014 in zaken nrs. 13/6921 en 13/6922 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek.
Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2013 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor een melkrundveestal op het perceel aan de [locatie] te Haghorst.
Bij besluit van 22 oktober 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 januari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting op 10 oktober 2014 gevoegd behandeld met zaak nr. 201401445/1/A4, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Gielen en B. Brok, werkzaam bij de gemeente Hilvarenbeek, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. P.R. Botman, advocaat te Tilburg, en ing. C.A.M. Spapens, werkzaam bij R&S Advies B.V., gehoord. Na zitting is de behandeling van de zaken gesplitst.
Overwegingen
Situatie
1. Voor het realiseren van een nieuwe melkrundveestal op het perceel heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van de stal (op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, hierna: Wabo), het gebruiken van de stal in strijd met het bestemmingsplan (op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, hierna: omgevingsvergunning voor afwijken), en voor het in werking hebben van de stal (op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder i, hierna: omgevingsvergunning beperkte milieutoets).
Omgevingsvergunning voor afwijken
2. Voor het realiseren van de stal is krachtens artikel 10.4.4 van het ter plaatse geldende bestemmingsplan een afwijking van de voor de bestemming geldende goot- en nokhoogtes vergund. De goot mag 0,5 m en de nok mag 1,41 m hoger zijn. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat deze afwijkingen niet vergund mochten worden.
3. Ingevolge artikel 10.4.4 van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is het college bevoegd om vrijstelling te verlenen voor het bouwen van agrarische bedrijfsgebouwen met een goot- en een nokhoogte van maximaal 6,5 m en 10 m, met dien verstande dat:
1. de hogere goot- en nokhoogte noodzakelijk dient te zijn uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling, gelet op de continuïteit van het agrarisch bedrijf;
2. terzake het advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen wordt ingewonnen;
3. Bij het verlenen van vrijstelling voor al deze (hogere) bouwwerken een belangenafweging dient plaats te vinden waarbij met name betrokken wordt de mate waarin de omringende landschappelijke, abiotische en/of natuur(wetenschappelijke), agrarische, recreatieve waarden/belangen en/of belangen van derden door toepassing van de vrijstelling (kunnen) worden geschaad.
4. [appellant] betoogt dat niet aan de eerste voorwaarde van artikel 10.4.4 is voldaan. Volgens hem is een hogere stal niet nodig, wanneer in de stal minder dieren worden gehouden of wanneer zou worden gekozen voor een mechanische ventilatie. Bovendien komen er door de nieuwe stal bestaande stallen leeg te staan. Hij betoogt daarnaast dat hij onvoldoende tijd heeft gehad om te reageren op het door de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen op 15 maart 2013 uitgebrachte advies (hierna: het advies).
4.1. In het advies is vermeld dat voor een goed stalklimaat voldoende luchtinlaat, voldoende stalinhoud, een interne luchtcirculatie in de stal en enige schoorsteenwerking van de (oversteek)nok van belang zijn. Om dit te bereiken zijn de vergunde goot- en nokhoogte nodig. Daarom is, zo wordt geconcludeerd, de afwijking noodzakelijk uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling, gelet op de continuïteit van het agrarisch bedrijf. [vergunninghouder] heeft in zijn nadere stukken in aanvulling hierop toegelicht dat in verband met onder meer de afmetingen van het bouwblok, de aansluiting bij de bestaande bebouwing en de noodzakelijke indeling van de stal in het advies terecht is geconcludeerd dat de vergunde goot- en nokhoogte noodzakelijk is.
4.2. [appellant] heeft inmiddels voldoende tijd gehad om een inhoudelijke reactie op het advies te geven, maar heeft volstaan met het herhalen van zijn al bij de rechtbank aangevoerde argumenten, als weergegeven onder 4. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze argumenten geen reden geven om aan te nemen dat het college het advies niet aan de vergunning voor afwijking ten grondslag mocht leggen. De Afdeling ziet, te meer gezien de nadere toelichting van [vergunninghouder], geen aanleiding voor een ander oordeel.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt vervolgens dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat de vergunning voor afwijking in strijd is met artikel 9.3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant.
Dit betoog faalt reeds omdat deze bepaling geen betrekking heeft op de verlening van een omgevingsvergunning voor afwijking als hier aan de orde.
6. [appellant] betoogt, zo begrijpt de Afdeling het beroep, dat niet aan de derde voorwaarde van artikel 10.4.4 voor afwijking is voldaan. Hij noemt hierbij een onevenredige aantasting van belangen van derden, verminderde gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, overlast, aantasting van het woon- en leefklimaat en lichthinder.
6.1. De rechtbank heeft, kort weergegeven, geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt is dat de geringe afwijkingen van de goot- en nokhoogte zodanige gevolgen hebben, dat het college deze bij afweging van de betrokken belangen niet mocht vergunnen.
Het enkel, zonder nadere onderbouwing, in hoger beroep opsommen van een aantal belangen en aspecten geeft de Afdeling geen grond voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.
Het betoog faalt.
Omgevingsvergunning beperkte milieutoets
7. [appellant] betoogt, zo begrijpt de Afdeling het beroep, dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets van onjuiste aantallen dieren is uitgegaan. In dat verband merkt hij op dat - op basis van de bouwtekeningen - in de stal meer dieren zouden kunnen worden gehuisvest dan waarvan het college is uitgegaan.
7.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat bij de beoordeling van een aanvraag moet worden uitgegaan van het aantal en het soort dieren dat is aangevraagd en niet wat er (technisch) mogelijk zou kunnen zijn. In de aanvraag om de vergunning is onder meer vermeld dat in totaal 150 melkkoeien, 92 stuks vrouwelijk jongvee, 990 melkgeiten en 380 opfokgeiten in de inrichting worden gehouden, waarvan 130 melkkoeien en 6 stuks jongvee in de nieuwe stal worden gehuisvest. Het college is terecht van deze aantallen uitgegaan.
Het betoog faalt.
Onlosmakelijke samenhang
8. [appellant] betoogt tot slot dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan artikel 2.7 van de Wabo. Uit dit artikel volgt, kort weergegeven, dat indien een fysieke activiteit onder meerdere categorieën activiteiten valt, de aanvraag betrekking moet hebben op elk van die categorieën activiteiten.
De Afdeling constateert dat aan deze bepaling is voldaan, nu omgevingsvergunning is aangevraagd voor de categorieën activiteiten b, c en i van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo die op het vergunde project - de bouw en het gebruik van de stal - van toepassing zijn.
Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2014
262-769.