201402349/1/A3.
Datum uitspraak: 5 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. de stichting Stichting Etnische Minderheden in liquidatie, gevestigd te Eindhoven,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 februari 2014 in zaken nrs. 12/2762, 12/2763, 13/2366 en 13/2368 in het geding tussen:
de Stichting en [appellant sub 2]
en
de burgemeester van Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 14 november 2011 heeft de burgemeester met ingang van 22 november 2011 de sluiting bevolen van de Stichting, gevestigd aan de Jan van Riebeecklaan 11 te Eindhoven (hierna: de inrichting), voor de duur van twaalf maanden.
Bij besluit van 18 november 2011 heeft de burgemeester de aan de Stichting verleende vergunning voor het exploiteren van een horecabedrijf/ontmoetingsruimte in de inrichting ingetrokken (hierna: de exploitatievergunning).
Bij besluiten van 13 augustus 2012 heeft de burgemeester de door de Stichting en [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 februari 2014 heeft de rechtbank het door de Stichting en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de Stichting en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2014, waar de Stichting en [appellant sub 2], vertegenwoordigd onderscheidenlijk bijgestaan door mr. A.P. van Knippenbergh, advocaat te Best en de burgemeester, vertegenwoordigd door M.C.H.G. Schavemaker en M. Lammerschop, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet is de burgemeester belast met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven.
Ingevolge het tweede lid is de burgemeester bevoegd bij de uitoefening van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, de bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn.
Ingevolge het derde lid is de burgemeester belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht.
Ingevolge artikel 1.1.6, aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Eindhoven 2010 (hierna: de APV) kan de exploitatievergunning worden ingetrokken indien op grond van een verandering van omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen dat intrekking wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist.
Ingevolge artikel 2.3.1.5, eerste lid, kan de burgemeester in het belang van de openbare orde, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.4 geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijke sluiting bevelen.
De burgemeester voerde ten tijde van het nemen van de besluiten op bezwaar van 13 augustus 2012 het in het zogenoemde Horecastappenplan 2010 (hierna: Hsp) neergelegde handhavingsbeleid.
In hoofdstuk 14 "Ernstige incidenten/verstoring openbare orde" van het Hsp staat vermeld dat de burgemeester ingevolge artikel 174 van de Gemeentewet is belast met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. De burgemeester is bevoegd bij de uitoefening van het toezicht bevelen te geven die voor de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn. De burgemeester is eveneens belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het hierboven vermelde toezicht. Indien er sprake is van een ernstig incident en/of ernstige verstoring van de openbare orde dan wel dreigende ernstige verstoring van de openbare orde, zo staat in hoofdstuk 14 van het Hsp, dan kan de burgemeester zonder voorafgaande stappen de inrichting sluiten en/of de drank- en horecavergunning en/of de exploitatievergunning intrekken. De duur van de sluiting van de inrichting wordt gesteld op maximaal twaalf maanden.
2. De burgemeester heeft aan het bevel tot sluiting van de inrichting en de intrekking van de exploitatievergunning ten grondslag gelegd dat door de exploitatie door de Stichting en [appellant sub 2] de openbare orde ernstig is verstoord. De burgemeester baseert zich hierbij op een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van de politie van 4 oktober 2011, waarin verslag wordt gedaan van een onderzoek dat onder leiding van de officier van justitie heeft plaatsgevonden. Voorts baseert de burgemeester zich op een lijst van goederen die op 18 oktober 2011 in beslag zijn genomen tijdens een politieonderzoek. Daarnaast baseert de burgemeester zich op een rapportage van gemeentelijke toezichthouders van 18 oktober 2011. Verder baseert de burgemeester zich op een advies van de politie van 24 oktober 2011. Hieruit leidt de burgemeester af dat in de inrichting op grote schaal illegale gokactiviteiten, heling en diverse andere illegale activiteiten plaatsvinden. Voorts leidt de burgemeester hieruit af dat de exploitatie van de inrichting leidt tot overlast voor de woonomgeving als gevolg van gedragingen van bezoekers van de inrichting.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting van de inrichting en intrekking van de exploitatievergunning heeft kunnen besluiten. Daartoe heeft zij overwogen dat, gelet op de aard van de aannemelijk geachte misdrijven in de inrichting, de lange periode waarover de feiten zich hebben voorgedaan, de ernstige gevolgen voor de maatschappij en de directe betrokkenheid van [appellant sub 2] en zijn familie, de burgemeester aannemelijk heeft gemaakt dat de openbare orde ernstig is verstoord. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om overeenkomstig hoofdstuk 14 van het Hsp zonder voorafgaande schriftelijke waarschuwing tot intrekking en sluiting over te gaan. Aangezien de loop van en naar de inrichting moest worden opgeheven en voorts de bekendheid van de inrichting als plaats voor illegale gokactiviteiten, heling en criminele activiteiten teniet moest worden gedaan, heeft de burgemeester in redelijkheid kunnen besluiten de inrichting voor twaalf maanden te sluiten, aldus de rechtbank.
4. De Stichting en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank, door aldus te oordelen, heeft miskend dat de burgemeester onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat als gevolg van de exploitatie van de inrichting de openbare orde ernstig was verstoord. Daartoe voeren zij aan dat in de inrichting slechts op kleine schaal gokactiviteiten plaatsvonden, hetgeen volgt uit het beperkt aantal in beslag genomen goederen. Voorts bestaat volgens hen geen bewijs voor de stelling dat in de inrichting handel in gestolen goederen plaatsvond nu in het proces-verbaal van 4 oktober 2011 niet staat vermeld dat gestolen goederen in de inrichting zijn aangetroffen. Zij betogen daarnaast dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het op basis van het proces-verbaal van 4 oktober 2011 aannemelijk is dat de broer van [appellant sub 2] bij de exploitatie was betrokken. Voorts betogen zij dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester de verdenking van hennepteelt niet mede aan zijn besluiten ten grondslag heeft gelegd.
Nu volgens de Stichting en [appellant sub 2] geen ernstige verstoring van de openbare orde heeft plaatsgevonden, heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting van de inrichting en intrekking van de exploitatievergunning heeft kunnen besluiten.
De Stichting en [appellant sub 2] betogen subsidiair dat, als aangenomen moet worden dat een ernstige verstoring van de openbare orde heeft plaatsgevonden, de burgemeester in redelijkheid niet tot toepassing van de zwaarste sanctie uit het Hsp heeft kunnen besluiten.
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 16 januari 2013 in zaak nr. 201204366/1/A3), mag een bestuursorgaan, in dit geval de burgemeester, in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt.
In het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van de politie van 4 oktober 2011 wordt verslag gedaan van de bevindingen van het onderzoek dat onder leiding van de officier van justitie heeft plaatsgevonden. Hierin staat vermeld dat de Criminele Inlichtingen Eenheid via informanten, telefoontaps alsook getuigenverklaringen informatie heeft ontvangen dat op grote schaal illegale gokactiviteiten plaatsvinden in de inrichting.
Voorts staat in de rapportage van de gemeentelijke toezichthouders van 18 oktober 2011 vermeld dat tijdens een inval in de inrichting goederen zijn aangetroffen die verband houden met gokactiviteiten. Op de lijst van in beslag genomen goederen staat vermeld dat op de tafels veel scorebriefjes voor gokactiviteiten lagen. Ook stonden op de toonbank twee computers en een printer waarmee kon worden gegokt op sportwedstrijden. Tevens zijn er printbonnen aangetroffen achter de bar, in de prullenbak, in vuilniszakken die bij de achterdeur stonden en in een ketelruimte. Ook is een bundel met
wed- en uitbetalingsbonnen aangetroffen achter de verwarmingsbuis van de ketelkast en zijn diverse voetballijsten aangetroffen in een zwarte tas onder de bar. Daarnaast is in een tasje achter de bar een geldbedrag van € 1.130,00 aangetroffen.
De rechtbank heeft, gelet op de aard van het totaal aan in beslag genomen goederen alsmede de informatie afkomstig van informanten, telefoontaps en getuigenverklaringen, terecht geoordeeld dat de burgemeester aannemelijk heeft mogen achten dat op grote schaal gokactiviteiten in de inrichting plaatsvonden. Dat, zoals de Stichting en [appellant sub 2] stellen, in de rapportage tweemaal een foto zou zijn gemaakt van dezelfde gokbonnen is niet gebleken.
Uit het proces-verbaal van 4 oktober 2011 volgt dat uit diverse telefoontaps, informatie van informanten en verklaringen van één van de andere broers volgt, dat de broer van [appellant sub 2] betrokken was bij de exploitatie en aan het hoofd van een criminele groepering staat. Met de niet nader gemotiveerde ontkenning hebben de Stichting en [appellant sub 2] geen begin van tegenbewijs geleverd dat deze informatie onjuist is.
Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester aannemelijk heeft mogen achten dat, gelet op de informatie van informanten, telefoontaps, getuigenverklaringen alsook observaties door een observatieteam van de politie ter plaatse, in de inrichting werd gehandeld in gestolen goederen. Het enkele feit dat tijdens de inval geen gestolen goederen in de inrichting zijn aangetroffen, betekent nog niet dat geen handel in gestolen goederen heeft plaatsgevonden.
Daarnaast brengt de enkele omstandigheid dat de rechtbank de betrokkenheid van de Stichting en [appellant sub 2] bij hennepteelt niet aannemelijk acht, niet met zich dat de besluiten tot sluiting en intrekking van de exploitatievergunning reeds om die reden onrechtmatig zijn, nu aan de besluiten ten grondslag is gelegd dat de openbare orde als gevolg van een cumulatie aan illegale activiteiten ernstig is verstoord. De verdenking van hennepteelt was slechts één van de illegale activiteiten die de burgemeester heeft meegenomen bij zijn afweging.
6. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester, gezien de onder 5 vermelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, aannemelijk heeft gemaakt dat de openbare orde ernstig was verstoord.
Het subsidiaire betoog van de Stichting en [appellant sub 2] dat in dat geval de burgemeester niet direct de zwaarste sanctie uit het Hsp mocht toepassen, omdat dat disproportioneel is, daar zij door de sluiting en intrekking van de exploitatievergunning financieel nadeel lijden, faalt. In hoofdstuk 14 van het Hsp heeft de burgemeester beleid neergelegd waarin onder andere is vastgesteld hoe de burgemeester zal omgaan met ernstige verstoring van de openbare orde. Volgens hoofdstuk 14 van het Hsp kan de burgemeester in geval van ernstige verstoring van de openbare orde zonder voorafgaande stappen de horecagelegenheid sluiten en de exploitatievergunning intrekken. De duur van de sluiting bedraagt maximaal twaalf maanden. Aangezien de loop van en naar de inrichting moest worden opgeheven en voorts de bekendheid van de inrichting als plaats voor illegale gokactiviteiten, heling en criminele activiteiten teniet moest worden gedaan, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen besluiten de inrichting voor twaalf maanden te sluiten.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Van Kreveld w.g. Neuwahl
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2014
280-818.