201402535/1/R2.
Datum uitspraak: 5 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de vereniging Wijkvereniging Passewaaij, gevestigd te Tiel,
2. [appellant sub 2], wonend te Tiel, en anderen,
en
de raad van de gemeente Tiel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Tiel Zuid" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de wijkvereniging en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2014, waar de wijkvereniging, vertegenwoordigd door A. van Westrienen, [appellant sub 2] en anderen, in de personen van [appellant sub 2] en [appellant sub 2a], bijgestaan door mr. T.A. Timmermans, advocaat te Rhenen, en ing. A.H. Kleier, en de raad, vertegenwoordigd door R.J.M. Sluizeman-Lübeck, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor het gebied Tiel Zuid.
Het beroep van de wijkvereniging
3. De wijkvereniging stelt dat de raad bij de gewijzigde vaststelling van het plan ten onrechte het tracé tussen de Weegbree en de Jonkheer P.A. Reuchlinstraat buiten het plan heeft gelaten. Hierdoor worden de verschillende buurten in de wijk Passewaaij onvoldoende ontsloten waardoor onnodige kilometers worden gereden om van de ene buurt naar de andere te komen en bij een calamiteit op de rondweg de bewoners de wijk niet uitkunnen, aldus de wijkvereniging.
3.1. De raad brengt naar voren dat het aanleggen van het bedoelde tracé samenhangt met de ontwikkeling van buurten 9, 10 en 11 van de wijk Passewaaij. Omdat de woningbouwopgave opnieuw is vastgesteld en daarbij geen hoge prioriteit is gegeven aan de ontwikkeling van deze buurten ontbreekt de noodzaak. Derhalve is besloten om het tracé buiten het plan te laten. De raad wijst er voorts op dat bij de opzet van de wijk Passewaaij aan langzaam verkeer de voorkeur is gegeven door voor gemotoriseerd verkeer geen directe verbindingen tussen de buurten aan te leggen. Dat gemotoriseerd verkeer daarvoor grotere afstanden moet afleggen om van buurt tot buurt te gaan, is inherent aan deze wijkopzet, aldus de raad. Ten slotte brengt de raad naar voren dat calamiteiten die maken dat de wijk moet worden ontruimd, gelet op de ligging van de wijk ten opzichte van de Waal, de A15 en de Betuweroute zich niet kunnen voordoen.
3.2. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Gelet op hetgeen de raad naar voren heeft gebracht ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Nu het buiten het plan gelaten tracé niet noodzakelijk is voor de ontsluiting van de wijk Passewaaij, is er geen sprake van een zodanige samenhang dat het tracé niet buiten het plan kon worden gelaten.
Het betoog faalt.
Het beroep van [appellant sub 2] en anderen
4. De raad betoogt dat [appellant sub 2] en anderen niet in beroep kunnen worden ontvangen nu zij geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren hebben gebracht.
4.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
4.2. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Uit de stukken blijkt dat voorafgaand aan het ontwerpplan een eerder ontwerp ter inzage heeft de gelegen. Het gemeentebestuur heeft dit eerste ontwerp ingetrokken en [appellant sub 2] en anderen bij brief van 2 april 2012 medegedeeld dat nu zij een zienswijze over het eerste ontwerp naar voren hebben gebracht, zij persoonlijk op de hoogte worden gesteld van de terinzagelegging van een nieuw ontwerpplan.
De Afdeling is van oordeel dat [appellant sub 2] en anderen er gerechtvaardigd op hebben kunnen vertrouwen dat zij persoonlijk in kennis zouden worden gesteld van de ter inzagelegging van het nieuwe ontwerpplan. Nu niet is gebleken dat [appellant sub 2] en anderen persoonlijk op de hoogte zijn gebracht van de terinzagelegging van het ontwerpplan, kan hen niet worden verweten dat zij geen zienswijze hebben ingediend. Gelet hierop bestaat geen aanleiding [appellant sub 2] en anderen niet in beroep te ontvangen.
5. [appellant sub 2] en anderen richten zich tegen het plan voor zover het niet voorziet in de mogelijkheid om zeven woningen te realiseren aan de [locatie]. In dit verband wijzen [appellant sub 2] en anderen naar de "Ruimtelijke onderbouwing [locatie]" van Bylaer advies- en tekenburo van 1 november 2012 en wijzen zij erop dat het daarin opgenomen bouwplan passend is in de omgeving. Voorts stellen [appellant sub 2] en anderen dat het bouwplan in overeenstemming is met het gemeentelijk en provinciaal beleid.
5.1. De raad betoogt dat is voorzien in de mogelijkheid tot realisatie van drie woningen nu meer woningen aan de [locatie] tot een hogere bebouwingsdichtheid leidt die niet passend is in het overgangsgebied tussen de Passewaaij Noord en de Passewaaij Zuid, waar ruimte dient aanwezig te zijn voor voorzieningen en langzaam verkeer routes. Door maximaal drie woningen toe te staan blijft bovendien de bestaande groenstrook behouden waardoor een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving wordt gewaarborgd, aldus de raad. Voorts wijst de raad erop dat, anders dan [appellant sub 2] en anderen stellen, niet is gebleken dat geen vraag bestaat naar ruim verkavelde woningen.
5.2. In de verbeelding is weergegeven dat aan de gronden betreffende de percelen aan de [locatie] de bestemming "Wonen" met drie bouwvlakken is toegekend.
Ingevolge artikel 12, lid 12.2.2.1, van de planregels gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen de volgende regels:
a) als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
b) uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen gestapelde woningen worden gebouwd;
c) een hoofdgebouw mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
[…]
5.3. In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.
Bij brief van 4 juli 2012 hebben [appellant sub 2] en anderen de "Ruimtelijke onderbouwing, [locatie] te Tiel" van 3 juli 2012 overgelegd die betrekking heeft op het realiseren van zeven woningen op dit perceel. Bij brief van 9 oktober 2012 heeft het college laten weten dat dit initiatief zal worden betrokken bij de voorbereiding van het plan.
De raad heeft het initiatief betrokken bij de planvaststelling en voorzien in drie bouwvlakken ter hoogte van de [locatie]. De raad heeft naar voren gebracht dat zeven woningen aan de [locatie] stedenbouwkundig niet inpasbaar zijn. In dit verband heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de van oudsher bestaande groenzone, die ten zuiden van [locatie] begint en mede de percelen van [appellant sub 2] en anderen omvat, zoveel mogelijk moet worden behouden. De ruime verkaveling voorkomt voorts de verdichting op de percelen hetgeen ten goede komt aan de woonkwaliteit aldaar en aansluit bij de oostelijk gelegen bebouwing, aldus de raad.
De raad heeft zich aldus in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in het bouwplan onvoldoende rekening is gehouden met deze stedenbouwkundige aspecten. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het stedenbouwkundig belang dan aan het belang dat [appellant sub 2] en anderen hebben bij de bouw van zeven woningen.
Het betoog faalt.
6. De beroepen zijn ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, griffier.
w.g. Kramer w.g. Van Baaren
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2014
579-779.