201402571/1/A4.
Datum uitspraak: 5 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2013 heeft het college zijn beslissing om op 20 november 2013 spoedeisende bestuursdwang jegens [appellante] toe te passen wegens het door haar in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat van de kosten van de toepassing van bestuursdwang een bedrag van € 126,00 voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 11 maart 2014 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 20 november 2013 in de Van Swindenstraat ter hoogte van [nummer] is aangetroffen. Het college stelt zich op het standpunt dat [appellante] de doos in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden, nu in de doos een tot haar adres herleidbaar stuk is aangetroffen.
3. [appellante] betoogt dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. [appellante] stelt dat zij het stuk niet heeft ontvangen en dat het vaker voorkomt dat zij post niet ontvangt. Zij kan daarom niet degene zijn geweest die het stuk in de doos heeft gedaan en deze verkeerd ter inzameling heeft aangeboden, aldus [appellante].
3.1. Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
3.2. Onbetwist is dat de aangetroffen doos in strijd met de Afvalstoffenverordening ter inzameling is aangeboden. In de doos is een stuk aangetroffen, waarop de naam- en adresgegevens van [appellante] zijn vermeld. De doos kan derhalve tot haar worden herleid.
Met de enkele stelling dat [appellante] het stuk niet heeft ontvangen en dat zij vaker post niet bezorgd krijgt, heeft [appellante] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij niet degene is geweest die de doos verkeerd ter inzameling heeft aangeboden.
Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het college [appellante] niet als overtreder heeft kunnen aanmerken.
Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2014
190-811.