ECLI:NL:RVS:2014:3997

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2014
Publicatiedatum
5 november 2014
Zaaknummer
201402621/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Zetten, Hoofdstraat 55 en de rechtsgeldigheid daarvan

Op 5 november 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Zetten, Hoofdstraat 55". Dit bestemmingsplan werd op 4 februari 2014 vastgesteld door de raad van de gemeente Overbetuwe. Drie appellanten, wonend in Zetten, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat de raad ten onrechte een woonbestemming heeft toegekend aan de gronden. De appellanten betogen dat de raad artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onjuist heeft toegepast en twijfelen aan de behoefte aan de in het plan voorziene woningen.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 3 oktober 2014, waarbij de appellanten werden bijgestaan door hun advocaat, mr. H. Martens, en de raad werd vertegenwoordigd door A.H. van der Wielen. Tijdens de zitting is ook Stichting het Lijndensche Fonds voor Kerk en Zending gehoord. De Afdeling heeft overwogen dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze beslissing terughoudend moet worden getoetst. De Afdeling concludeert dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het plan niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dat de uitvoerbaarheid van het plan voldoende is gewaarborgd.

De appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er behoefte is aan de drie in het plan voorziene woningen. De Afdeling oordeelt dat de raad de benodigde onderbouwing heeft geleverd door te verwijzen naar de gemeentelijke Woonvisie en andere relevante documenten. De beroepen van de appellanten zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt de rechtsgeldigheid van het bestemmingsplan en de beleidskeuzes van de raad.

Uitspraak

201402621/1/R2.
Datum uitspraak: 5 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Zetten, gemeente Overbetuwe,
2. [appellante sub 2], wonend te Zetten, gemeente Overbetuwe,
3. [appellant sub 3], wonend te Zetten, gemeente Overbetuwe,
en
de raad van de gemeente Overbetuwe,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Zetten, Hoofdstraat 55" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellante sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], [appellante sub 2] en [appellant sub 3] en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2014, waar [appellant sub 1], [appellante sub 2] en [appellant sub 3], bijgestaan door mr. H. Martens en de raad, vertegenwoordigd door A.H. van der Wielen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Stichting het Lijndensche Fonds voor Kerk en Zending, vertegenwoordigd door F.A. van Lynden, gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in drie woningen op de gronden betreffende het perceel dat is gelegen aan de Hoofdstraat, ten zuiden van nummer 57, te Zetten.
3. [appellant sub 1], [appellante sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat ten onrechte een woonbestemming is toegekend aan de gronden. Zij voeren daartoe aan dat de raad artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) onjuist heeft toegepast. Voorts betwijfelen zij of behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat met het plan niet wordt voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dat de uitvoerbaarheid van het plan voldoende is gewaarborgd.
3.2. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro wordt verstaan onder stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
3.3. Het plan voorziet in de planologische inpassing van drie woningen. Gelet op de kleinschalige woningbouw die het plan mogelijk maakt, is de Afdeling van oordeel dat de raad er terecht van is uitgegaan dat het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2013 in zaak nr. 201302867/1/R4). De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. Derhalve behoefde in de plantoelichting niet te zijn beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Dit neemt niet weg dat de behoefte aan de mogelijk gemaakte woningen binnen de planperiode in het kader van de uitvoerbaarheid van plan dient te zijn onderbouwd.
De raad heeft zich, zo blijkt uit de plantoelichting en het verweerschrift, gebaseerd op de gemeentelijke "Woonvisie 2010-2015, Wonen is meer dan alleen Stenen" (hierna: de Woonvisie) en de daaraan ten grondslag gelegde woningmarktverkenning, waaruit blijkt dat in de kern Zetten alleen al door autonome groei van huishoudens voldoende behoefte is aan nieuwbouw en kleinschalige projecten. Ter nadere onderbouwing heeft de raad gesteld dat deze behoefte wordt bevestigd in het "Kwalitatief Woonprogramma 2010 tot en met 2019" en door actuele prognoses, zoals vermeld in het "Eindrapport woningmarktonderzoek en woonagenda 2014-2020 Stadsregio Arnhem Nijmegen" van Atrivé. [appellant sub 1], [appellante sub 2] en [appellant sub 3] hebben niet gesteld dan wel aannemelijk gemaakt dat deze stukken onjuist dan wel onvolledig zijn. Voorts hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich, op basis van deze stukken, niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een reële behoefte bestaat aan de drie in het plan voorziene woningen. De verwijzing naar andere mogelijke woningbouwlocaties in Zetten is daartoe onvoldoende, nu de raad zich onweersproken op het standpunt heeft gesteld dat bedoelde woningbouwlocaties zogenoemde "zachte plancapaciteit" betreft, waarvan ontwikkeling nog niet is voorzien en waarmee derhalve nog niet aan de bestaande vraag aan nieuwbouwwoningen kan worden voldaan. Voorts doet de enkele stelling dat meer behoefte bestaat aan woningen voor ouderen en starters, niet af aan de bestaande behoefte aan het soort voorziene woningen.
De stelling van [appellant sub 1], [appellante sub 2] en [appellant sub 3] betreffende de volledigheid van de plantoelichting faalt, nu in de plantoelichting, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1.6., eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro, inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan zijn neergelegd.
Het betoog faalt.
3.4. Voor zover [appellant sub 1], [appellante sub 2] en [appellant sub 3] stellen dat het ter plaatse mogelijk maken van woningen in strijd is met het gemeentelijk beleid, zoals neergelegd in de Woonvisie en de Kadernota "Gemeente Overbetuwe, Visie op ruimte 2004" (hierna: de Kadernota), overweegt de Afdeling het volgende.
Anders dan [appellant sub 1], Bloemendal-van Dalen en [appellant sub 3] veronderstellen houden de omstandigheden dat het plangebied in de Woonvisie niet is aangemerkt als herstructureringslocatie, en gelegen is buiten het stedelijk gebied en in het waardevol gebied zoals aangegeven in de Kadernota, niet in dat de ontwikkeling van drie woningen ter plaatse bij voorbaat is uitgesloten. Daartoe is van belang dat, hoewel in de Woonvisie is vermeld dat het accent zal liggen op vernieuwing en optimale benutting van bestaand bebouwd gebied en gezocht zal worden naar herstructureringslocaties, daarin niet is uitgesloten dat ook buiten of aansluitend aan dat gebied of die locaties in relatief kleinschalige nieuwbouw wordt voorzien. Voorts is van belang dat in de Kadernota is vermeld dat geen harde grenzen gegeven kunnen worden tussen de twee landschapstypen landelijk en stedelijk gebied en aangegeven grenzen betekenis hebben als zones waarin de overgang van het stedelijke gebied naar het landelijke gebied zorgvuldig moeten worden vormgegeven. Uit de omstandigheid dat het plangebied op de kaarten behorende bij de Kadernota niet binnen stedelijk gebied is gelegen, kan dan ook niet worden afgeleid dat geen enkele ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan. Dit geldt eveneens voor de aanduiding van het plangebied in de Kadernota als "waardevol gebied", nu ten aanzien van die aanduiding uit de Kadernota blijkt dat grootschalige stedelijke ontwikkelingen zijn uitgesloten, maar dat bij eventuele andere ontwikkelingen de landschappelijke context moet worden behouden of versterkt.
Uit de stukken blijkt dat de raad heeft getoetst of de voorziene ontwikkeling past binnen dit beleid en zich op het standpunt stelt dat de drie woningen een kleinschalige ontwikkeling betreffen binnen een overgangszone, waarbij door middel van een beeldkwaliteitsplan de woningen zodanig zijn afgestemd op de landelijke omgeving dat deze de overgangszone versterken. [appellant sub 1], [appellante sub 2] en [appellant sub 3] hebben dit standpunt niet, met redenen omkleed, weerlegd. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd met het gemeentelijk beleid.
Het betoog faalt.
4. De beroepen zijn ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, griffier.
w.g. Kramer w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2014
458-815.