201309147/1/R1.
Datum uitspraak: 12 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Voerendaal,
2. [appellant sub 2] en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Klimmen, gemeente Voerendaal,
3. [appellant sub 3] en anderen, wonend te Ransdaal, gemeente Voerendaal,
en
de raad van de gemeente Voerendaal,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Kernen Klimmen, Ransdaal, Ubachsberg e.o." vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], en [appellant sub 3] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en [appellant sub 3] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. J.L.E. Laudy, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
Ontvankelijkheid [appellant sub 1]
1. Het beroep van [appellant sub 1] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Woongebied" toegekend aan het perceel [locatie 1] en tegen de bestemming "Agrarisch - Agrarisch Bedrijf" toegekend aan het perceel Koekoeksweg ong.
1.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
1.2. Het ontwerpplan is blijkens de kennisgeving met ingang van 7 maart 2013 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. [appellant sub 1] heeft geen zienswijze naar voren gebracht bij de raad.
1.3. Ingevolge artikel 8:1, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die tegen het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Weliswaar heeft de raad de bestemming voor het perceel [locatie 1] gewijzigd van de bestemming "Agrarisch - Agrarisch Bedrijf" naar de bestemming "Woongebied" ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan, maar [appellant sub 1] is slechts ontvankelijk voor zover hij door de vaststelling van het bestemmingsplan in een nadeliger positie is komen te verkeren ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Gesteld noch gebleken is dat daarvan in dit geval sprake is.
2. Het beroep van [appellant sub 1] is niet-ontvankelijk.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Beroep van [appellant sub 2]
4. [appellant sub 2] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Tuin" toegekend aan de gronden behorend bij zijn percelen [locatie 2] en [locatie 3]. [appellant sub 2] stelt zich op het standpunt dat de bestemming "Tuin" onnodig beperkend is voor de bebouwings-, gebruiks- en exploitatiemogelijkheden ten opzichte van de voorheen geldende bestemming "Woondoeleinden".
In de reactie op zijn zienswijze staat dat aan de desbetreffende plandelen de bestemming "Tuin" is toegekend, omdat daarmee beoogd wordt verrommeling op deze gronden tegen te gaan. [appellant sub 2] stelt zich op het standpunt dat onduidelijk is wat met "verrommeling" wordt bedoeld. Voorts betoogt hij dat de raad op perceelsniveau had moeten bekijken of sprake is van een verrommeling.
[appellant sub 2] stelt dat niet is voldaan aan het uitgangspunt van de raad dat de bestemming "Tuin" wordt toegekend aan gronden die meer dan 50 m achter de voorgevel liggen. Hij betoogt dat het onredelijk bezwarend voor hem is indien uitsluitend in een rechte hoek wordt gemeten, omdat de percelen [locatie 2] en [locatie 3] een puntvorm hebben. Dit heeft tot gevolg dat een onevenredig gedeelte van het perceel de bestemming "Tuin" heeft gekregen en onbebouwd moet blijven, aldus [appellant sub 2].
Voorts betoogt [appellant sub 2] dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de schade die hij ten gevolge van het bestemmingsplan lijdt.
4.1. De raad voert aan dat de bestemming "Tuin" vergunningsvrij bouwen uitsluit en dat hij dat gewenst acht wegens het gevaar van oprukkende verstening aan de randen van kernen en gehuchten op de overgang naar het buitengebied en de landschappelijke verrommeling die hierdoor kan ontstaan.
Met betrekking tot de gebruiksmogelijkheden voert de raad aan dat deze niet zijn ingeperkt ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan. Hiertoe voert hij aan dat deze gronden konden worden gebruikt voor tuin, parkeervoorzieningen en groen, hetgeen thans nog steeds is toegestaan. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat geen vrijstelling is verleend voor activiteiten, zoals huwelijksceremonies op de gronden waaraan de bestemming "Tuin" is toegekend.
De raad stelt dat de bestemming "Tuin" wordt toegekend aan gronden die meer dan 50 m achter de voorgevel liggen. Doordat sprake is van twee percelen is sprake van twee voorgevels welke als uitgangspunt genomen dienen te worden voor de grens van 50 m, aldus de raad. De raad stelt dat een plandeel alleen dan geen bestemming "Tuin" krijgt, indien het binnen 50 m van beide voorgevels ligt. Deze grens van 50 m is volledig gerespecteerd, aldus de raad.
4.2. Aan het plandeel ter plaatse van de percelen [locatie 2] en [locatie 3] is gedeeltelijk de bestemming "Tuin" toegekend.
Ingevolge artikel 15, lid 15.1, van de planregels zijn gronden aangewezen voor "Tuin" bestemd voor huisweiden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en/of tuinen.
Ingevolge lid 15.2 mag op de voor "Tuin" aangewezen gronden niet worden gebouwd.
Ingevolge lid 15.3, onder a, wordt onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als erf bij een op een aangrenzend perceel of perceelsgedeelte gelegen hoofdgebouw.
4.3. In de plantoelichting staat dat op de overgang van bebouwing naar het buitengebied, ter voorkoming van verrommeling, de bestemming "Tuin" is toegekend. Binnen de bestemming "Tuin", bestemd voor huisweiden, groenvoorzieningen en/of tuinen, is opgenomen dat de desbetreffende gronden niet als erf bij het hoofdgebouw gebruikt mogen worden en derhalve niet voor bebouwing met vergunningsvrije bouwwerken in aanmerking komen.
4.4. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Klimmen - Ransdaal e.o.", vastgesteld door de raad bij besluit van 6 september 1999 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Limburg bij besluit van 1 oktober 1999, was aan het in geding zijnde plandeel de bestemming "Woondoeleinden" toegekend.
Ingevolge artikel 6, lid I, van de planvoorschriften waren de op de bestemmingskaart aangewezen gronden voor "Woondoeleinden" […] bestemd voor:
- woondoeleinden […];
- verkeersdoeleinden in de vorm van wegen, woonstraten, verblijfsgebieden, voetgangersgebieden, pleinen en fiets- en voetpaden;
- doeleinden van openbaar nut;
- groenvoorzieningen inclusief speelvoorzieningen […].
4.5. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Nog daargelaten of het vorige bestemmingsplan in meer bouwmogelijkheden voorzag, dient het bestemmingsplan zoals dit nu voorligt te worden beoordeeld. Vaststaat dat ter plaatse van het bestreden plandeel geen bebouwing is gerealiseerd. Voorts is geen sprake van bestaande bouwrechten aldaar. Uit de plantoelichting blijkt dat de raad met de bestemming "Tuin" bebouwing op gronden met deze bestemming onmogelijk heeft willen maken, ter voorkoming van verrommeling richting het buitengebied. Naar de Afdeling begrijpt, beoogt de raad daarmee visuele aantasting van dit gebied tegen te gaan. Onder de geschetste omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid in de tuinbestemming ter plaatse van de percelen [locatie 2] en [locatie 3] heeft kunnen voorzien.
Het betoog faalt.
4.6. De Afdeling stelt vast dat het ingevolge artikel 15, lid 15.1, van de planregels niet is toegestaan om activiteiten, zoals huwelijksceremonies te ontplooien op het plandeel met de bestemming "Tuin" ter plaatse van de percelen [locatie 2] en [locatie 3], hetgeen onder het voorheen geldende bestemmingsplan ook niet was toegestaan. Er is geen vrijstelling verleend voor het gebruik van de gronden die in het bestemmingsplan de bestemming "Tuin" hebben gekregen voor activiteiten, zoals huwelijksceremonies. Er is derhalve geen sprake van bestaande gebruiksrechten waarmee de raad rekening had moeten houden. In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier ontwikkelingsinitiatief, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld. In dit geval heeft de raad in redelijkheid kunnen afzien van het toestaan van activiteiten, zoals huwelijksceremonies ter plaatse van de gronden met de bestemming "Tuin", nu niet is gebleken van concrete plannen om dergelijke activiteiten aldaar te ontplooien.
Het betoog faalt.
4.7. Met betrekking tot het betoog dat niet is voldaan aan het uitgangspunt van de raad dat de bestemming "Tuin" wordt toegekend aan gronden die meer dan 50 m achter de voorgevel en het verlengde daarvan liggen, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de oppervlakte van de gronden met de bestemming "Tuin" op grond van dat uitgangspunt kleiner zou moeten zijn dan in het bestemmingsplan is vastgelegd.
Het betoog faalt.
4.8. Wat de eventueel nadelige invloed van het bestemmingsplan op de waarde van de percelen [locatie 2] en [locatie 3] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog faalt.
5. Gezien voorgaande overwegingen heeft de raad in redelijkheid de bestemming "Tuin" aan het bestreden plandeel ter plaatse van de percelen [locatie 2] en [locatie 3] kunnen toekennen.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.
Beroep van [appellant sub 3] en anderen
7. [appellant sub 3] en anderen richten zich tegen de bestemming "Verkeer" toegekend aan het plandeel ter plaatse van de parkeervakken voor de percelen [locatie 4, 5, 6 en 7]. Zij betogen dat daaraan ten onrechte niet de bestemming "Woongebied" is toegekend. Zij voeren tegen de bestemming "Verkeer" aan dat de parkeervakken tot de openbare weg behoren en dat het parkeergedrag van automobilisten hinder veroorzaakt doordat de aangrenzende percelen door het parkeergedrag moeilijk bereikbaar zijn. [appellant sub 3] en anderen hebben aan de gemeente het verzoek gedaan om de desbetreffende gronden in eigendom aan hen over te dragen. Voorts betogen [appellant sub 3] en anderen dat niet voldaan wordt aan de geldende richtlijnen en voorschriften wat betreft de afmetingen van de parkeervakken en de toegangseisen van de woningen.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bestemming "Verkeer" ter plaatse van het bestreden plandeel ruimtelijk aanvaardbaar is, nu de parkeerplaatsen als zodanig zijn bestemd. Voorts geeft de raad te kennen dat de gemeente niet voornemens is mee te werken aan eigendomsoverdracht van de desbetreffende gronden en derhalve ziet de raad geen aanleiding om de bestemming "Woongebied" aan de desbetreffende plandelen toe te kennen.
7.2. Aan het plandeel ter plaatse van de parkeervakken voor de percelen [locatie 4, 5, 6 en 7] is de bestemming "Verkeer" toegekend. Ingevolge artikel 16, lid 16.1, onder c, van de planregels zijn de gronden aangewezen voor "Verkeer" onder meer bestemd voor parkeervoorzieningen.
7.3. De Afdeling stelt vast dat ingevolge artikel 16, lid 16.1, onder c, van de planregels parkeren ter plaatse van het bestreden plandeel is toegestaan. Voorzover [appellant sub 3] en anderen betogen dat de ter plaatse aanwezige parkeervakken aan de openbaarheid moeten worden onttrokken en in eigendom aan de bewoners moeten worden overgedragen teneinde aldus hinderlijk parkeren te voorkomen, overweegt de Afdeling dat een bestemmingsplan geen betrekking heeft op de openbaarheid van de daarin begrepen gronden. Het toekennen van een andere bestemming maakt voor de openbaarheid van de gronden geen verschil. Het betoog dat de gemeente de desbetreffende gronden niet aan de bewoners in eigendom wil overdragen, kan in deze procedure niet aan de orde komen. Bovendien is niet de eigendomssituatie, maar het beoogde gebruik bepalend voor de vraag welke bestemming moet worden toegekend. Niet is gebleken dat de bestemming "Verkeer" ter plaatse van het bestreden plandeel zich verzet tegen het voldoen aan richtlijnen en voorschriften wat betreft de afmetingen van de parkeervakken en de toegangseisen van de woningen. Nu het beoogde en feitelijke gebruik "parkeren" is, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de bestemming "Verkeer" ter plaatse van het bestreden plandeel niet passend is en dat de raad deze bestemming niet in redelijkheid heeft mogen toekennen.
Het betoog faalt.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 3] en anderen ongegrond.
Proceskosten
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] en anderen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Bošnjaković
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014
410-812.