201310318/1/R2.
Datum uitspraak: 12 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Hengelo,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hengelo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2013 met kenmerk 1006430 heeft het college het uitwerkingsplan "bestemmingsplan Dalmeden, uitwerking Stromen" (hierna: het uitwerkingsplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. T.J.H. Verstappen, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door M. Brummelhuis, D. Bouwhuis, H. Aalderink en S. Landman, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het uitwerkingsplan betreft een uitwerking van het bestemmingsplan "Dalmeden". In het bestemmingsplan is aan de gronden in het uit te werken gebied de bestemming "Wonen-uit te werken" toegekend.
Het uitwerkingsplan voorziet in de bouw van woningen. Aan de gronden in het uitwerkingsplan zijn de bestemmingen "Wonen", "Groen" en "Verkeer - Verblijfsgebied" toegekend.
Ontvankelijkheid
2. De raad betoogt dat [appellant] niet kan worden ontvangen in zijn beroep nu hij geen rechtstreeks bij het plan betrokken belang heeft.
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 8:1, in samenhang gelezen met artikel 8:6 en artikel 2 van bijlage 2, kan een belanghebbende beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.
2.2. Over de ontvankelijkheid van het beroep van [appellant] wordt als volgt overwogen. Uit de stukken blijkt dat [appellant] op circa 200 meter van het plangebied een veehouderij heeft. Gelet op de ruimtelijke uitstraling van de veehouderij is niet uitgesloten dat ter plaatse van de in het uitwerkingsplan voorziene woningen de ruimtelijke gevolgen van de veehouderij kunnen worden ondervonden, hetgeen gevolgen kan hebben voor de bedrijfsvoering van [appellant]. Gelet hierop wordt het belang van [appellant] rechtstreeks door het bestreden besluit geraakt.
Procedurele gronden
3. [appellant] betoogt dat nu twee achtereenvolgende ontwerpen van het uitwerkingsplan ter inzage hebben gelegen, de voorbereidingsprocedure rechtsonzeker is geweest. Dit klemt te meer nu het eerste ontwerp wel en het tweede ontwerp niet op www.ruimtelijkeplannen.nl is gepubliceerd.
3.1. Ingevolge artikel 1.2.1a, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening wordt bij de voorbereiding van een uitwerkingsplan waarop de Awb van toepassing is het ontwerpbesluit elektronisch beschikbaar gesteld.
Ingevolge artikel 8.1.2, aanhef en onder a, is artikel 1.2.1a niet van toepassing op een uitwerking van een bestemmingsplan, mits dat bestemmingsplan in ontwerp ter inzage is gelegd voor 1 januari 2010,
3.2. Nu het ontwerp van het bestemmingsplan waarop het uitwerkingsplan is gebaseerd in 2007 ter inzage heeft gelegen, was er geen wettelijke plicht om het ontwerp van het uitwerkingsplan elektronisch beschikbaar te stellen. Aan het feit dat een eerder ontwerp van het uitwerkingsplan is gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl kan niet het vertrouwen worden ontleend dat een nieuw ontwerp eveneens op deze voorziening wordt gepubliceerd. Overigens is niet gebleken dat [appellant] door deze gang van zaken in zijn belangen is geschaad.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat het vaststellingsbesluit ten onrechte niet ter inzage is gelegd. Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
5. [appellant] betoogt dat de status van de vastgestelde plankaart onduidelijk is nu daarop het woord "ontwerp" staat.
5.1. Op de plankaart is weergegeven dat deze behoort bij het besluit van het college van 24 september 2013 met nummer 1006430. Niet valt in te zien dat door de aanwezigheid van het woord "Ontwerp" op de plankaart, verwarring kan bestaan over de vraag of de kaart bij het vaststellingbesluit behoort.
Het betoog faalt.
Inhoudelijke gronden
6. [appellant] betoogt dat de bouwhoogte van 9 meter waarin het uitwerkingsplan voorziet, niet goed is gemotiveerd. In dit verband wijst [appellant] erop dat in het eerste ontwerp van het uitwerkingsplan de bouwhoogte was beperkt tot 7 meter.
6.1. Het college brengt naar voren dat hij heeft aangesloten bij de maximale bouwhoogte die het aan het uitwerkingsplan ten grondslag liggende bestemmingsplan "Dalmeden" toestaat. Daarbij heeft het college betrokken dat behoefte bestaat aan deze bouwhoogte en dat deze in overeenstemming is met de huidige stedenbouwkundige inzichten.
6.2. Op de plankaart van het bestemmingsplan "Dalmeden" is door middel van een aanduiding een maximale bouwhoogte van 9 meter opgenomen.
Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Dalmeden", gelden voor alle uit te werken bestemmingen Woondoeleinden voor het bouwen van gebouwen voor wat betreft de bouwhoogte de aanwijzingen op de plankaart.
6.3. Het college heeft in het uitwerkingsplan door middel van aanduidingen op de verbeelding maximale bouwhoogten van 9 meter opgenomen. In artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Dalmeden" is bepaald dat voor alle uit te werken bestemmingen Woondoeleinden voor het bouwen van gebouwen voor wat betreft de bouwhoogte de aanwijzingen op de plankaart gelden. Nu op de plankaart behorende bij het bestemmingsplan "Dalmeden" ter plaatse van de plandelen die bij het uitwerkingsplan zijn uitgewerkt maximale bouwhoogten van 9 meter staan vermeld, was het college niet bevoegd in het uitwerkingsplan daarvan afwijkende maximale bouwhoogten op te nemen.
Het betoog faalt.
7. [appellant] betoogt dat het plan in strijd met de uitwerkingsregels is vastgesteld nu geen beeldkwaliteitsplan is gemaakt ten behoeve van het uitwerkingsplan.
7.1. Het college brengt naar voren dat de raad op 10 december 2013 de ontwikkelcriteria woongebied Stromen heeft vastgesteld die als beeldkwaliteitsplan gelden.
7.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder l, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Dalmeden" geldt dat bij ieder uitwerkingsplan een beeldkwaliteitsplan wordt gemaakt.
7.3. Artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder l, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Dalmeden" brengt met zich dat ten tijde van de vaststelling van een uitwerkingsplan een beeldkwaliteitsplan moet zijn vastgesteld.
Nu ten tijde van de vaststelling van het uitwerkingsplan geen beeldkwaliteitsplan was vastgesteld, heeft het college het uitwerkingsplan in strijd met artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder l, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Dalmeden" vastgesteld.
De Afdeling ziet evenwel aanleiding om de schending van artikel 3, lid 3.2.1, aanhef en onder l, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Dalmeden" met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren nu door de raad op 10 december 2013 een beeldkwaliteitsplan is vastgesteld en aannemelijk is dat belanghebbenden niet zijn benadeeld.
8. [appellant] betoogt dat het uitwerkingsplan in strijd met de uitwerkingsregels is vastgesteld. Daartoe voert hij aan dat de uitwerkingsregels niet voorzien in de mogelijkheid om de bestemmingen "Groen" en "Verkeer - Verblijfsgebied" aan de gronden toe te kennen, althans dat daardoor ruimere gebruiksmogelijkheden aan de gronden worden toegekend dan het bestemmingsplan "Dalmeden" toestaat.
8.1. De raad brengt naar voren dat de bestemmingen "Groen" en "Verkeer - Verblijfsgebied" in overeenstemming zijn met de doeleindenomschrijving van artikel 3, lid 3.1, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Dalmeden".
8.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Dalmeden" zijn de op de plankaart voor "Wonen - uit te werken" aangewezen gronden bestemd voor onder andere groenvoorzieningen en straten en paden. Nu [appellant] zijn stelling dat de regels van het uitwerkingsplan die betrekking hebben op de bestemmingen "Groen" en "Verkeer - Verblijfsgebied" niettemin ruimere gebruiksmogelijkheden aan de gronden toekennen dan artikel 3, lid 3.1, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Dalmeden" toestaat niet nader heeft gemotiveerd, is er geen aanleiding voor het oordeel dat het uitwerkingsplan in zoverre in strijd met de voorschriften van het bestemmingsplan "Dalmeden" is vastgesteld.
Het betoog faalt.
9. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte geen maximaal bebouwingspercentage in de verbeelding heeft opgenomen.
9.1. Het college brengt naar voren dat ten behoeve van de flexibiliteit het bebouwingspercentage van de bouwvlakken niet is beperkt. Daarbij heeft het college betrokken dat door de ruimtes die tussen de bouwvlakken zijn gelaten, het open karakter van de omgeving niet wordt aangetast.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid ervan heeft kunnen afzien een maximaal bebouwingspercentage voor de bouwvlakken op te nemen.
Het betoog faalt.
10. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte niet inzichtelijk heeft gemaakt of aan de parkeerbehoefte in het plangebied kan worden voldaan.
10.1. Het college stelt dat binnen het plangebied voldoende ruimte aanwezig is om te voorzien in parkeergelegenheid op eigen terrein, hetgeen overeenstemt met het dienaangaande door de gemeenteraad vastgestelde beleid. Het college heeft voorts uiteengezet dat kan worden voorzien in 2,3 parkeerplaatsen per woning, daar waar volgens de CROW publicatie nr. 182, een norm van 1,9 voor dure woningen geldt. Aldus kan volgens het college in het plangebied worden voorzien in de parkeerbehoefte.
Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat kan worden voorzien in de parkeerbehoefte.
Het betoog faalt.
11. [appellant] betoogt dat in het uitwerkingsplan ten onrechte niet inzichtelijk is gemaakt op welke wijze rekening wordt gehouden met de in het plangebied aanwezige houtopstanden.
11.1. Op de plankaart staan verschillende aanduidingen "bestaande boom handhaven".
Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder e, van de planregels zijn de voor ‘Wonen’ aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "bestaande boom handhaven" bestemd voor bestaande te handhaven bomen.
11.2. Het college heeft bij de vaststelling van het uitwerkingsplan rekening gehouden met de bestaande houtopstanden door ter plaatse van waardevolle houtopstanden niet te voorzien in bouwvlakken. Voorts is op de plankaart de aanduiding "bestaande boom handhaven" aangebracht. Gelet op het vorenstaande bestaat in hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met bestaande houtopstanden.
Het betoog faalt.
12. [appellant] betoogt dat een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen niet kan worden gegarandeerd. In dit verband wijst hij erop dat uit de toelichting bij het uitwerkingsplan niet zonder meer volgt dat aan de toepasselijke geluidnormen kan worden voldaan.
Met betrekking tot de ter plaatse te verwachten geurhinder stelt hij dat het college ten onrechte verwijst naar het onderzoek dat is verricht ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan "Dalmeden". In dit onderzoek is rekening is gehouden met een houtwal. [appellant] stelt dat nu de houtwal nog niet tot wasdom is gekomen, de raad destijds van een te hoge ruwheidslengte is uitgegaan. In deze veranderde omstandigheid had het college aanleiding moeten zien om de gevolgen met betrekking tot de geur ter plaatse van de voorziene woningen opnieuw te onderzoeken, aldus
[appellant].
12.1. Het college betoogt dat ter plaatse van de te realiseren woningen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) wordt voldaan, zodat een goed woon- en leefklimaat aldaar kan worden gegarandeerd.
Ten aanzien van de geurhinder ter plaatse van de te realiseren woningen wijst het college erop dat dit aspect reeds bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Dalmeden" is beoordeeld en dat het beroep voor zover gericht tegen de plandelen die in het uitwerkingsplan zijn uitgewerkt bij uitspraak van 25 januari 2012 in zaaknummer 201008833/1/R1 ongegrond is verklaard. Dat de houtwal nog niet tot volle wasdom is gekomen doet niet eraan af dat deze aanwezig is en de te verwachten geurhinder beperkt, aldus het college.
12.2. Uit de toelichting bij het uitwerkingsplan blijkt dat het college zich heeft gebaseerd op het ten behoeve van het bestemmingsplan "Dalmeden" uitgevoerde akoestisch onderzoek. Uit dit akoestisch onderzoek komt naar voren dat alleen het aspect verkeerslawaai een rol speelt binnen het plangebied van het uitwerkingsplan en dat ter plaatse van de voorziene woningen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) kan worden voldaan. In zoverre bestaat in hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat het college het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd.
12.3. Uit de ter zitting getoonde stukken blijkt dat de houtwal is aangeplant. Anders dan [appellant] betoogt, geeft het feit dat de houtwal thans nog niet tot volle wasdom is gekomen geen aanleiding voor het oordeel dat het college in navolging van de raad niet in redelijkheid mocht uitgaan van een ruwheidslengte van 0,25 m. Hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht, geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het uitwerkingsplan niet voorziet in een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen.
De betogen falen.
13. [appellant] betoogt dat ten onrechte geen watertoets heeft plaatsgevonden.
13.1. Uit de toelichting blijkt dat voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan "Dalmeden" overleg heeft plaatsgevonden tussen de gemeente Hengelo en het waterschap Regge en Dinkel over de inrichting van het plangebied. Daarbij is een waterhuishoudkundig plan opgesteld aan de hand waarvan het plangebied is ingericht. Het college heeft het uitwerkingsplan in overeenstemming met bestemmingsplan en het waterhuishoudkundig plan vastgesteld. In hetgeen [appellant] heeft gesteld bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat geen watertoets heeft plaatsgevonden.
Het betoog faalt.
14. [appellant] betoogt dat het uitwerkingsplan ten onrechte geen inzicht geeft in de economische uitvoerbaarheid ervan.
14.1. In de toelichting bij het uitwerkingsplan staat dat de gronden van het plangebied in eigendom van de gemeente zijn en dat ten behoeve van de uitwerking van het plan een kostendekkende grondexploitatie is vastgesteld door de raad. In hetgeen door [appellant] naar voren is gebracht bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college onvoldoende inzicht geeft in de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
15. Het beroep is ongegrond
16. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, griffier.
w.g. Koeman w.g. Van Baaren
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014
579-779.