ECLI:NL:RVS:2014:4051

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
201310454/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • D.J.C. van den Broek
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van eerdere uitspraken inzake openbaarmaking van documenten door de staatssecretaris van Economische Zaken

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 oktober 2013. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen besluiten van de staatssecretaris van Economische Zaken niet-ontvankelijk verklaard. De zaak betreft de gedeeltelijke openbaarmaking van documenten door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de weigering van de staatssecretaris om bepaalde documenten openbaar te maken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 12 november 2014 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het beroep van de appellant niet-ontvankelijk had verklaard en dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom bepaalde documenten niet openbaar konden worden gemaakt. De Afdeling heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de appellant gegrond verklaard. Tevens is de staatssecretaris opgedragen om binnen een bepaalde termijn een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de appellant. De staatssecretaris is ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en de verplichting van de overheid om documenten openbaar te maken, tenzij er gegronde redenen zijn om dit te weigeren.

Uitspraak

201310454/2/A3.
Datum uitspraak: 12 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Barneveld,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 oktober 2013 in zaak nr. 12/1545 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Economische Zaken (hierna: de staatssecretaris).
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2008 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een aantal documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt en de openbaarmaking van een aantal documenten geweigerd.
Bij besluit van 2 maart 2012 heeft de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie opnieuw op het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar beslist, dat gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk gegrond verklaard en een aantal documenten alsnog al dan niet gedeeltelijk openbaar gemaakt.
Bij besluit van 29 januari 2013 heeft de staatssecretaris het besluit van 2 maart 2012 ingetrokken, opnieuw op het door [appellant] tegen het besluit van 7 juli 2008 gemaakte bezwaar beslist, dat gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk gegrond verklaard en een aantal documenten alsnog al dan niet gedeeltelijk openbaar gemaakt.
Bij tussenuitspraak van 23 april 2013 heeft de rechtbank de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om het in deze tussenuitspraak geconstateerde gebrek te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 17 juni 2013 heeft de staatssecretaris opnieuw op het door [appellant] tegen het besluit van 7 juli 2008 gemaakte bezwaar beslist, dat gedeeltelijk gegrond verklaard en alsnog een aantal documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt.
Bij uitspraak van 1 oktober 2013 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] tegen de besluiten van 2 maart 2012 en 29 januari 2013 niet-ontvankelijk verklaard, het beroep van [appellant] tegen het besluit van 17 juni 2013 gegrond verklaard, dit laatste besluit vernietigd voor zover daarbij is geweigerd de passages van de documenten 19, 27, 32, 35 en 53 van bijlage II bij het besluit van 29 januari 2013, die zijn genoemd in overweging 5 van de uitspraak van de rechtbank, openbaar te maken en de staatssecretaris opgedragen die binnen vier weken na verzending van de uitspraak openbaar te maken. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2014, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J. den Haan, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 15 oktober 2014 heeft de Afdeling de staatssecretaris opgedragen om binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit aan de Afdeling toe te zenden. Deze uitspraak is aangehecht.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb heeft de Afdeling bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de tussenuitspraak van de Afdeling is overwogen dat de rechtbank bij uitspraak van 1 oktober 2013 het door [appellant] tegen het besluit van 29 januari 2013 ingestelde beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Die uitspraak komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Verder is in de tussenuitspraak van de Afdeling overwogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris wat betreft document 46 niet toereikend heeft gemotiveerd waarom dat document niet geheel openbaar gemaakt kon worden, nu daarin geen persoonlijke beleidsopvattingen lijken te zijn vervat, en dat de rechtbank niet heeft onderkend dat bij de documenten 20 en 30 ten onrechte de datum en tijd waarop de e-mails zijn verzonden, niet openbaar zijn gemaakt.
2. De staatssecretaris heeft niet voor 29 oktober 2014 een nieuw besluit genomen op het door [appellant] gemaakte bezwaar, noch heeft hij de Afdeling op een andere wijze een reactie op de opdracht doen toekomen. Hij heeft aldus niet voldaan aan de opdracht die de Afdeling heeft gegeven in de tussenuitspraak.
3. Gelet daarop en op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, is het hoger beroep gegrond.
3.1. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 29 januari 2013 niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Immers, de rechtbank heeft bij haar tussenuitspraak (overweging 13) geoordeeld dat de staatssecretaris in dat besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de feiten die zijn opgenomen in de documenten 19, 20, 23 tot en met 25, 27, 28, 30 tot en met 39, 41A, 43, 44, 45A, 46, 47, 49 en 53 van bijlage II bij dat besluit en document 67 van bijlage III bij dat besluit, zo nauw zijn verweven met de daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen dat die documenten niet of niet geschoond aan [appellant] konden worden verstrekt. Zij heeft desalniettemin het beroep tegen het besluit van 29 januari 2013 niet-ontvankelijk verklaard op grond van de overweging dat dit besluit bij het herstelbesluit van 17 juni 2013 is gehandhaafd, los van de aanvulling. Echter, nu de rechtbank bij tussenuitspraak had opgedragen het besluit van 29 januari 2013 wegens de daaraan klevende gebreken te herstellen, had zij het beroep tegen dit besluit gegrond dienen te verklaren en dit besluit dienen te vernietigen voor zover dit besluit betrekking heeft op de zojuist genoemde documenten.
De Afdeling zal, doende wat de rechtbank had behoren te doen, het beroep tegen het besluit van 29 januari 2013 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen voor zover dat besluit betrekking heeft op de zojuist genoemde documenten.
3.2. Voorts komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking, voor zover de rechtbank het besluit van 17 juni 2013 in stand heeft gelaten voor zover de staatssecretaris bij dat besluit heeft geweigerd document 46 geheel openbaar te maken en van de documenten 20 en 30 de datum en tijd waarop de e-mails zijn verzonden, openbaar te maken.
3.3. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient voor het overige te worden bevestigd.
4. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door de staatssecretaris te nemen nieuwe besluit op bezwaar van [appellant] slechts bij haar beroep kan worden ingesteld. Bij dat nieuwe besluit behoeft slechts op het bezwaar te worden beslist voor zover dat gericht is tegen de in overweging 3.2 bedoelde weigering van de staatssecretaris.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 oktober 2013 in zaak nr. 12/1545, voor zover daarbij het door [appellant] tegen het besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken van 29 januari 2013, kenmerk 483-6100, ingestelde beroep niet-ontvankelijk is verklaard en voor zover daarbij het besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken van 17 juni 2013, kenmerk 492-2151, in stand is gelaten, voor zover bij dat besluit is geweigerd document 46 geheel openbaar te maken en van de documenten 20 en 30 de datum en tijd waarop de e-mails zijn verzonden, openbaar te maken;
III. verklaart het door [appellant] tegen het voormelde besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken van 29 januari 2013 ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt dat besluit, voor zover daarbij is geweigerd passages van de documenten 19, 20, 23 tot en met 25, 27, 28, 30 tot en met 39, 41A, 43, 44, 45A, 46, 47, 49 en 53 van bijlage II bij dat besluit en document 67 van bijlage III bij dat besluit openbaar te maken;
V. vernietigt voormeld besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken van 17 juni 2013, voor zover daarbij is geweigerd document 46 geheel openbaar te maken en van de documenten 20 en 30 de datum en tijd waarop de e-mails zijn verzonden, openbaar te maken;
VI. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, voor het overige;
VII. bepaalt dat tegen het door de staatssecretaris van Economische Zaken te nemen nieuwe besluit op bezwaar van [appellant] slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VIII. veroordeelt de staatssecretaris van Economische Zaken tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 37,84 (zegge: zevenendertig euro en vierentachtig cent);
IX. gelast dat de staatssecretaris van Economische Zaken aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 239,00 (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, griffier.
w.g. Van Kreveld w.g. Reuveny
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014
622.