ECLI:NL:RVS:2014:4056

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
201400207/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied 2012 en beroepen van appellanten tegen de vaststelling

Op 12 november 2014 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" van de gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland. Het bestemmingsplan, dat op 17 oktober 2013 door de raad was vastgesteld, werd door verschillende appellanten betwist. De appellanten, waaronder [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4], voerden aan dat het plan niet voldeed aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening en dat hun belangen onvoldoende waren meegewogen.

De Raad van State oordeelde dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft, maar dat deze vrijheid niet onbeperkt is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de beroepsgronden van de appellanten beoordeeld en vastgesteld dat de raad in sommige gevallen niet in redelijkheid tot zijn besluiten had kunnen komen. Zo werd geoordeeld dat het plan ten onrechte geen trekkershutten op het perceel van [appellant sub 1] toestond, en dat de bestemmingen voor de percelen van [appellant sub 2] en [appellant sub 4] niet in overeenstemming waren met de eerder gemaakte afspraken en plannen.

De Raad van State heeft de besluiten van de raad van de gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland vernietigd voor de plandelen die betrekking hebben op de bestemmingen "Recreatie-Verblijfsrecreatie", "Bedrijf" met de aanduiding "paardenhouderij" en "Agrarisch" met de aanduiding "agrarisch loonbedrijf". De raad is opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak de nodige aanpassingen in het bestemmingsplan door te voeren. Tevens is de raad veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan de appellanten.

Uitspraak

201400207/1/R4.
Datum uitspraak: 12 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te Kollumerzwaag, gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland,
3. [appellant sub 3a] en [appellant sub 3b] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend te Oudwoude, gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland,
4. [appellant sub 4], wonend te Kollumerzwaag, gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland,
en
de raad van de gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2014, waar [appellant sub 1], bijgestaan door [gemachtigde], [appellant sub 2], [appellant sub 4], beiden vertegenwoordigd, dan wel bijgestaan door [gemachtigde], [appellant sub 3], bijgestaan door mr. A.J. Spoelstra, en de raad, vertegenwoordigd door S. Nijhuis en R. Wierstra-Jepkema, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een planologisch-juridisch kader voor bestaande functies in het buitengebied en is hoofdzakelijk conserverend van aard.
Het beroep van [appellant sub 1]
3. [appellant sub 1] richt zich tegen de planregeling voor het plandeel met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" ter plaatse van het perceel [locatie 1] te [plaats]. Aldaar bevindt zich [recreatiebedrijf]. [appellant sub 1] betoogt dat dit plan ten onrechte geen separate bedrijfswoning op het perceel toelaat, terwijl een bedrijfswoning noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering, het beheer en onderhoud van en het permanent toezicht op het recreatiebedrijf.
3.1. De raad stelt dat hij [appellant sub 1] tijdens de inspraakprocedure erover heeft geïnformeerd dat een bedrijfswoning op de locatie van het aanwezige hoofdgebouw zonder meer zou kunnen worden toegestaan, maar dat voor een bedrijfswoning op een andere locatie opnieuw een aanvraag dient te worden ingediend. De raad heeft ter zitting toegelicht dat een bedrijfswoning op het zuidelijk deel van het perceel ongewenst is, omdat voor het buitengebied het uitgangspunt wordt gehanteerd versnippering van bebouwing tegen te gaan.
3.2. In het plan is aan de gronden van het perceel [locatie 1] de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie" toegekend.
Ingevolge artikel 24, lid 24.2, aanhef en onder a, onder 5, van de planregels is een bedrijfswoning op het perceel [locatie 1] niet toegestaan.
3.3. In de plantoelichting staat dat het plan onder meer tot doel heeft de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied te bewaren en te beschermen, dat niet alle ontwikkelingen in het plan passen, maar dat voor bepaalde ontwikkelingen, wanneer het gemeentebestuur ermee kan instemmen, een zelfstandige procedure kan worden gevolgd waarbij de Nota ruimtelijk beleid Buitengebied 2010-2020 (hierna: Nota ruimtelijk beleid) leidend is.
In de Nota ruimtelijk beleid staat dat gemeenten lokaal gewenst maatwerk kunnen leveren bij het inpassen van ruimtelijke ontwikkelingen in bestaande landschappelijke structuren, zodat de landschappelijke kernkwaliteiten herkenbaar blijven.
Het gemeentebestuur heeft als uitgangspunt de landschappelijke kernkwaliteiten van het buitengebied te bewaren en doet dat onder meer door bebouwing zoveel mogelijk geconcentreerd toe te staan. Zoals de raad ter zitting heeft toegelicht is er geen bezwaar tegen een bedrijfswoning als zodanig, maar is een woning op het zuidelijk deel van het perceel - zoals [appellant sub 1] wenst - vanuit ruimtelijk oogpunt niet aanvaardbaar. Voorafgaand aan en gedurende de planprocedure is hierover tussen het gemeentebestuur en [appellant sub 1] correspondentie gevoerd. [appellant sub 1] heeft naar aanleiding daarvan geen aangepaste tekening dan wel een nieuwe aanvraag ingediend voor een bedrijfswoning op de locatie van, of in de buurt van het hoofdgebouw. Gelet op het voorgaande heeft de raad in dit plan in redelijkheid ervoor kunnen kiezen om de door [appellant sub 1] gewenste bedrijfswoning (op het zuidelijk deel) van het perceel niet toe te staan.
4. [appellant sub 1] stelt voorts dat het plan ten onrechte geen trekkershutten op haar perceel toelaat, terwijl in de reactienota zienswijzen staat dat voor haar perceel het gebruik als camping kan worden toegestaan en dat door middel van een omgevingsvergunning
en het indienen van een inrichtingsplan vaste kampeermiddelen kunnen worden toegestaan. Dit is ten onrechte niet opgenomen in de in artikel 24, lid 24.1, onder a, van de planregels opgenomen matrix.
4.1. Ingevolge artikel 1, onder ggg, van de planregels wordt onder een vast kampeermiddel verstaan een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf, dat naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken.
Ingevolge artikel 24, lid 24.1, aanhef en onder a, van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor "Recreatie-Verblijfsrecreatie" aangewezen gronden bestemd voor verblijfsrecreatie, met inachtneming van de in de matrix opgenomen vormen van verblijfsrecreatie, aantallen vaste kampeermiddelen en recreatiewoningen met dien verstande dat:
- vaste kampeermiddelen het hele jaar door mogen worden gebruikt;
- uitsluitend in de periode van het kampeerseizoen mobiele kampeermiddelen op een kampeerterrein zijn toegestaan;
- de afstand tussen vaste kampeermiddelen niet minder dan 6 m bedraagt;
- uitsluitend het bestaande aantal mobiele kampeermiddelen zijn toegestaan.
Ingevolge artikel 24, lid 24.3, aanhef en onder a, voor zover van belang, kunnen burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.2 onder b voor het bouwen van vaste kampeermiddelen op bestaande campings als bedoeld in lid 24.1.
4.2. De raad heeft erkend dat bij het vaststellingsbesluit abusievelijk ervan is uitgegaan dat zich op het perceel [locatie 1] een kleinschalig kampeerterrein bevond. Artikel 24, lid 24.1, aanhef en onder a, in samenhang bezien met artikel 24, lid 24.3 van de planregels belet evenwel het realiseren van een nieuw kampeerterrein en het, in afwijking van het in artikel 24, lid 24.1, aanhef en onder a bepaalde, met een omgevingsvergunning bouwen van trekkershutten. De raad stelt dat deze omissie bij een partiële correctieve herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zal worden hersteld. De procedure daarvoor zal nog voor het einde van dit jaar aanvangen, aldus de raad.
4.3. Nu de raad heeft erkend dat de planregeling voor het perceel [locatie 1] ten onrechte geen kampeerterrein en trekkershutten mogelijk maakt, is het plan in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vastgesteld. Het betoog van [appellant sub 1] slaagt.
5. Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond. Het besluit dient te worden vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie", dat betrekking heeft op het perceel [locatie 1].
De beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 4]
6. De raad stelt dat de beroepsgronden van [appellant sub 4] over de zogenoemde groenbestemming, de uitritvergunning en het feit dat een deel van de bebouwing onder het overgangsrecht is gebracht, niet steunen op een naar voren gebrachte zienswijze en dat het beroep van [appellant sub 4] in zoverre niet-ontvankelijk is.
6.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
6.2. De door [appellant sub 4] bedoelde bebouwing, de locatie waarvoor een uitritvergunning is verleend en de gronden waaraan de dubbelbestemming "Waarde-Houtsingel beeldbepalend" is toegekend bevinden zich op het plandeel met de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "paardenhouderij" ter plaatse van zijn perceel [locatie 2]. Tegen dit plandeel heeft [appellant sub 4] zienswijzen ingediend. Derhalve is er geen aanleiding voor het oordeel dat beroepsgronden zijn ingebracht tegen een onderdeel van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren is gebracht. Het beroep van [appellant sub 4] is ontvankelijk.
7. [appellant sub 2] en [appellant sub 4] wonen onderscheidenlijk aan de [locatie 3] en de [locatie 2]. [appellant sub 2] en [appellant sub 4] kunnen zich niet verenigen met de aan de gronden van het perceel [locatie 2] te Kollumerzwaag toegekende bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "paardenhouderij".
8. [appellant sub 2] stelt dat de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "paardenhouderij" op het noordelijk deel van het perceel [locatie 2], dat tussen de woning van [appellant sub 2] en de huidige bebouwing op het perceel [locatie 2] is gelegen, te ruime gebruiks- en bouwmogelijkheden toelaat. Zo laat het plan op 5 m afstand van zijn perceel opslag van mest en de bouw van een paardenbak toe, terwijl daarvoor volgens de brochure "bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 een richtafstand van 50 m geldt.
8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan op het desbetreffende deel van het perceel bij recht geen opslag toelaat en evenmin de bouw van een paardenbak.
8.2. In het plan is aan de gronden op het perceel [locatie 2], voor zover hier van belang, de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "paardenhouderij" en de dubbelbestemming "Waarde-Houtsingel beeldbepalend" toegekend.
Gelet op artikel 8, lid 8.2, aanhef en onder c, van de planregels wordt een paardenpak ten minste 3 m achter de bedrijfswoning gebouwd. Het gedeelte van het perceel waar het beroep van [appellant sub 2] op ziet, is voor de bedrijfswoning gelegen. Anders dan [appellant sub 2] meent, is op dit gedeelte van het perceel de bouw van een paardenbak niet toegestaan. Voorts volgt uit artikel 8, lid 8.5, van de planregels dat opslag bij recht niet is toegestaan.
Het betoog van [appellant sub 2] faalt.
9. [appellant sub 4] stelt dat een deel van de aanwezige bebouwing op het perceel [locatie 2] en een nog te realiseren uitrit, waarvoor in 2010 vergunning is verleend, ten onrechte onder het overgangsrecht zijn gebracht.
9.1. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de aan het desbetreffende perceel toegekende dubbelbestemming "Waarde-Houtsingel beeldbepalend" niet in de weg staat aan het realiseren van een uitrit en wijst daartoe op de in artikel 46, lid 46.2, van de planregels weergegeven overgangsrechtelijke bepaling.
9.2. Ingevolge artikel 34, lid 34.1, van de planregels zijn de voor "Waarde-Houtsingel beeldbepalend" aangewezen gronden, voor zover van belang, naast de aangegeven andere bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor de instandhouding van houtsingels.
Ingevolge artikel 46, lid 46.2, onder 1, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.
9.3. De raad heeft ter zitting erkend dat een strook van de aanwezige bebouwing op het perceel [locatie 2] niet binnen het toegekende bouwvlak is gelegen en dat dit een omissie is. De raad heeft derhalve niet beoogd een deel van de aanwezige bebouwing onder het overgangsrecht te brengen.
Voorts overweegt de Afdeling dat artikel 46, lid 46.2, van de planregels ziet op het gebruik van gronden. Anders dan de raad meent, ziet dit artikel er niet op dat ter plaatse van de gronden waaraan de dubbelbestemming "Waarde-Houtsingel beeldbepalend" is toegekend, de uitrit kan worden gerealiseerd waarvoor in 2010 een vergunning is verleend,
Het betoog van [appellant sub 4] slaagt.
10. [appellant sub 4] stelt voorts dat de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "paardenhouderij" ten onrechte niet voorziet in de door hem gewenste mogelijkheid van kleinschalige agrarische activiteiten zoals een boomgaard, een moestuin, een pluktuin, dierenweide en een (groenten)kas en kampeerplaatsen. [appellant sub 4] stelt in dat kader dat daarmee op het perceel [locatie 2] een zorgboerderij is uitgesloten, terwijl het terrein daarvoor geschikt is, zorgboerderijen in het buitengebied zijn toegestaan, dat er, gelet op de in het voorheen geldende plan toegestane functies, geen aanleiding is om deze functies in dit plan uit te sluiten en hij reeds concrete plannen heeft voor een zorgboerderij die hij in een vroeg stadium van de planprocedure bij de raad kenbaar heeft gemaakt. Zo heeft hij een concept-ondernemingsplan en een inrichtingstekening aangeleverd, maar de raad heeft die ten onrechte niet in de afwegingen bij het vaststellingsbesluit betrokken, aldus [appellant sub 4].
In dat kader stelt [appellant sub 4] dat de aan hem verleende vergunning voor een tweede inrit bij hem het vertrouwen heeft gewekt dat een zorgboerderij mogelijk zou worden gemaakt in dit plan. Temeer omdat hij zijn plannen voor een zorgboerderij ten grondslag heeft gelegd aan de aanvraag hiervoor.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het op de weg van [appellant sub 4] ligt een verzoek tot een bestemmingsplanwijziging voor het perceel [locatie 2] in te dienen, zodat de mogelijkheid voor het toestaan van de door [appellant sub 4] gewenste functies ten behoeve van een zorgboerderij en de effecten daarvan op de omgeving, beoordeeld kan worden. De raad wijst in dat verband op een vergelijkbare situatie in Oudwoude. In die situatie is op aanvraag aan de desbetreffende gronden de bestemming "Recreatie-2" toegekend. Ingevolge de bij deze bestemming horende planregels zijn activiteiten toegestaan zoals verblijfsrecreatieve voorzieningen (minicamping), pension en stalling van paarden, maatschappelijke voorzieningen in de vorm van dagbesteding voor personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, aldus de raad.
De raad stelt zich verder op het standpunt dat destijds in de correspondentie over de uitritvergunning weliswaar is gesproken over de voornemens van [appellant sub 4], maar dat dit niet wil zeggen dat de door [appellant sub 4] gewenste functies als zodanig kunnen worden bestemd. Voorts waren er volgens de raad meer gegevens nodig om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een zorgboerderij te kunnen beoordelen.
10.2. Ingevolge artikel 8, lid 8.1, aanhef en onder a en k, van de planregels zijn de door [appellant sub 4] gewenste functies ten behoeve van een zorgboerderij niet toegestaan. De reeds aanwezige paardenhouderij is wel toegestaan.
10.3. In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.
Indien en voor zover een initiatief voldoende concreet en onderbouwd is en tijdig bekend is gemaakt bij het gemeentebestuur, vergt de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb dat het gemeentebestuur beziet of hieraan medewerking kan worden verleend.
10.4. Niet in geschil is dat [appellant sub 4] een inrichtingstekening en een concept ondernemingsplan heeft ingediend nog voordat het ontwerpplan was vastgesteld. Ook is een uitritvergunning verleend, welke vergunning was aangevraagd met het oog op het realiseren van een zorgboerderij. Naar het oordeel van de Afdeling is het initiatief van [appellant sub 4] voldoende concreet en ook tijdig kenbaar gemaakt bij het gemeentebestuur. De raad heeft zich weliswaar op het standpunt gesteld dat hij meer gegevens nodig had om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een zorgboerderij te kunnen beoordelen, maar heeft nagelaten om dit aan [appellant sub 4] mee te delen.
In dit geval is de Afdeling van oordeel dat door de raad in het kader van het onderhavige plan een ruimtelijke afweging had kunnen worden gemaakt. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de door [appellant sub 4] gewenste agrarische functies in het voorheen geldende plan reeds mogelijk waren en de door hem gewenste nieuwe functies ten behoeve van een zorgboerderij, ten aanzien waarvan de raad heeft erkend dat daarover met [appellant sub 4] sinds 2010 correspondentie is gevoerd, hoofdzakelijk zien op een wijziging van het gebruik van de gronden. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb is vastgesteld.
11. Het beroep van [appellant sub 4] is gegrond. Het besluit dient te worden vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "paardenhouderij" en de dubbelbestemming "Waarde-Houtsingel beeldbepalend", dat betrekking heeft op de gronden van het perceel [locatie 2].
12. Nu in het voorgaande is overwogen dat het plandeel met de bestemming "Bedrijf" dat betrekking heeft op perceel [locatie 2] dient te worden vernietigd, behoeven de overige beroepsgronden van [appellant sub 2] over de vermeende overige ruime bouwmogelijkheden die de bestemming "Bedrijf" op het perceel [locatie 2] toelaat, de mogelijke hinder ten gevolge daarvan, de vrees voor aantasting van het landschap en een waardedaling van zijn woning, geen bespreking meer. Het beroep van [appellant sub 2] is gegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
13. Het beroep van [appellant sub 3] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch" met de aanduiding "agrarisch loonbedrijf" ter plaatse van het perceel [locatie 4] te Oudwoude. Hij stelt dat het plan ten onrechte niet is vastgesteld overeenkomstig het met betrekking tot het perceel [locatie 4] aangenomen amendement van 17 oktober 2013. Daarin staat dat het plan overeenkomstig de huidige situatie zodanig wordt aangepast, dat aan het noordelijke gedeelte van het perceel de bestemming "Loonbedrijf" en aan het zuidelijke gedeelte de bestemming "Agrarisch bedrijf" wordt toegekend. Het plan is evenmin overeenkomstig het initiatiefvoorstel van 7 november 2013 vastgesteld, aldus [appellant sub 3]. De raad heeft bij brief van 18 november 2013 weliswaar toegezegd het betreffende amendement en initiatiefvoorstel te verwerken in een partiële correctieve herziening van dit plan, maar [appellant sub 3] vindt dat te lang duren. Hij stelt dat tegen die tijd mogelijk een ander politiek klimaat heerst.
13.1. De raad heeft ter zitting erkend dat het vaststellingsbesluit niet overeenkomstig het op de raadsvergadering van 17 oktober 2013 aangenomen amendement is vastgesteld. De raad heeft in de raadsvergadering van 7 november 2013 een amendement aangenomen dat ertoe strekt dat de door [appellant sub 3] gewenste bestemming en vergroting van zijn bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt. Dit amendement is echter vastgesteld na het vaststellingsbesluit en is daarom niet verwerkt in dit plan. De raad heeft desgevraagd toegelicht dat het amendement van 7 november 2013 zal worden verwerkt in een partiële correctieve herziening van dit plan waarvoor de procedure aan het einde van het jaar 2014 zal aanvangen.
13.2. Nu de raad heeft erkend dat de planregeling voor het perceel [locatie 4] ten onrechte niet de door [appellant sub 3] gewenste bestemming en vergroting van zijn bouwmogelijkheden mogelijk maakt, is het plan in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
14. Het beroep van [appellant sub 3] is gegrond. Het besluit dient te worden vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch" met de aanduiding "agrarisch loonbedrijf" dat betrekking heeft op de gronden van het perceel [locatie 4].
Conclusie
15. De raad van de gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland dient ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 4] en [appellant sub 3] een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling bij wijze van uitzondering geen opdracht geven, omdat de raad ter zitting heeft verklaard dat de procedure voor een partiële correctieve herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" nog voor het eind van het jaar 2014 zal aanvangen.
16. Uit het oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
17. De raad van de gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland dient ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld waarbij de aan [appellant sub 1] te vergoeden verletkosten worden vastgesteld op een bedrag van € 177,48 uitgaande van de werkelijke kosten. Voor zover [appellant sub 1] op de kostenstaat reiskosten van werknemers heeft ingevuld, overweegt de Afdeling dat deze buiten het bereik van te vergoeden verletkosten vallen en daarom niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 3a] en [appellant sub 3b] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland van 17 oktober 2013:
- voor zover het ziet op het plandeel met de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie" voor het perceel [locatie 1] te [plaats];
- voor zover het ziet op het plandeel met de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "paardenhouderij" en de dubbelbestemming "Waarde-Houtsingel beeldbepalend" voor het perceel [locatie 2] te Kollumerzwaag;
- voor zover het ziet op het plandeel met de bestemming "Agrarisch" met de aanduiding "agrarisch loonbedrijf" voor het perceel [locatie 4] te Oudwoude;
III. draagt de raad van de gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland tot vergoeding van bij de hierna vermelde appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten ten bedrage van:
a. € 1182,03 (zegge: elfhonderdtweeëntachtig euro en drie cent) aan [appellant sub 1], waarvan € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
b. € 55,84 (zegge: vijfenvijftig euro en vierentachtig cent) aan [appellant sub 2];
c. € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro) aan [appellant sub 3a] en [appellant sub 3b], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
d. € 1029,84 (zegge: duizendnegenentwintig euro en vierentachtig cent) aan [appellant sub 4], waarvan € 974,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Kollumerland en Nieuwkruisland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:
a. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 1];
b. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 2];
c. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 3a] en [appellant sub 3b], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
d. € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 4].
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Heinen, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Heinen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014
632.