ECLI:NL:RVS:2014:4067

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
201401126/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied Graafstroom 2e herziening reparatie en de rechtsgeldigheid daarvan

Op 12 november 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Buitengebied Graafstroom 2e herziening reparatie". Dit bestemmingsplan werd op 17 december 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Molenwaard. Tegen dit besluit hebben twee appellanten, wonend in Goudriaan, beroep ingesteld. De appellanten stelden dat het bestemmingsplan in strijd was met de goede ruimtelijke ordening en dat het hen in hun belangen schaadde.

De Afdeling heeft de zaak op 2 september 2014 behandeld. De appellanten waren bijgestaan door een juridisch adviseur, terwijl de raad werd vertegenwoordigd door twee ambtenaren. Tijdens de zitting werd ook een belanghebbende gehoord, vertegenwoordigd door een advocaat. De Afdeling heeft de beleidsvrijheid van de raad bij het vaststellen van bestemmingsplannen erkend, maar heeft ook benadrukt dat deze beslissingen terughoudend moeten worden getoetst.

In de overwegingen van de uitspraak werd ingegaan op de bezwaren van de appellanten. Zij betoogden dat de bestemming "Bedrijf" voor een perceel in het plangebied verwarring wekt en dat dit kan leiden tot een onaanvaardbare uitbreiding van het gebruik ten opzichte van de voorheen geldende woonbestemming. De Afdeling concludeerde echter dat het bestemmingsplan niet in strijd was met de rechtszekerheid en dat de vrees van de appellanten voor overlast niet gegrond was. De Afdeling oordeelde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat het bestemmingsplan in overeenstemming was met de goede ruimtelijke ordening.

De uitspraak eindigde met de beslissing dat de beroepen van de appellanten ongegrond werden verklaard, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. T.A. Oudenaarden, griffier.

Uitspraak

201401126/1/R4.
Datum uitspraak: 12 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Goudriaan, gemeente Molenwaard,
2. [appellant sub 2], wonend te Goudriaan, gemeente Molenwaard,
en
de raad van de gemeente Molenwaard,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Graafstroom 2e herziening reparatie" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2014, waar [appellant sub 1], bijgestaan door A.P. Voorham, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.P.J. Kreeft en ing. R.S. Kip, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. M.J.E. Boudesteijn, advocaat te Rotterdam, vergezeld door [directeur], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het bestemmingsplan betreft een gedeeltelijke reparatie van het bestemmingsplan "Buitengebied Graafstroom 1e herziening reparatie", dat de raad bij besluit van 25 juni 2012 heeft vastgesteld en dat de Afdeling bij uitspraak van 5 juni 2013 in zaak nr. 201207080/1/R4 gedeeltelijk heeft vernietigd. In deze uitspraak heeft de Afdeling het volgende overwogen:
"3.3 Niet in geschil is dat op 10 november 2009 van rechtswege een vergunning is verleend voor het bouwen van een berging ten behoeve van de opslag van kantoormeubilair, verbouwingsmaterialen, oude drukpersen, tuingereedschap, een shovel en bedrijfswagens op het perceel [locatie 1] te Goudriaan. Het aldus vergunde gebruik - dat in wezen het bedrijfsmatig opslaan van goederen betreft - is echter op grond van artikel 6, lid 6.4.1, aanhef en onder a, van de planregels niet toegestaan. De raad heeft gelet daarop in strijd met zijn bedoeling het bestaande en vergunde gebruik van de berging niet als zodanig bestemd. Gelet hierop, alsmede in aanmerking genomen de omstandigheid dat de raad zich blijkens zijn verklaring ter zitting wat betreft de gewenste bestemming van het perceel - "Bedrijf" met de aanduiding "opslag" - op een ander standpunt stelt dan in het bestreden besluit, heeft de raad gehandeld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het betoog slaagt."
3. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] kunnen zich niet verenigen met de in het plan aan een gedeelte van het perceel [locatie 1] te Goudriaan toegekende bestemming "Bedrijf". [appellant sub 1] betoogt hiertoe dat het bestemmen van één perceel - het perceel [locatie 1] - in twee verschillende plannen verwarring wekt, nu hierdoor onzeker is of binnen het plangebied een zelfstandig bedrijf gevestigd mag worden. Het plan is in zoverre rechtsonzeker. Indien een zelfstandig bedrijf op dit perceel gevestigd mag worden, betekent dit een onaanvaardbare uitbreiding ten opzichte van de voorheen geldende woonbestemming aangezien hierdoor een zelfstandig transportbedrijf of distributiecentrum op het perceel kan worden gevestigd, aldus [appellant sub 1].
3.1. Blijkens de verbeelding is aan het plangebied de bestemming "Bedrijf" toegekend en aan een gedeelte van de gronden tevens de aanduidingen "bouwvlak" en "opslag".
Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:
a. ter plaatse van de aanduiding "opslag" uitsluitend voor inpandige bedrijfsmatige opslag van goederen;
b. waterhuishoudkundige doeleinden;
een en ander met bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemming.
Ingevolge lid 3.1.2 is per bestemmingsvlak maximaal één bedrijf als bedoeld in lid 3.1.1, onder a, toegestaan.
3.2. Op het perceel, voor zover daaraan de aanduidingen "bouwvlak" en "opslag" zijn toegekend, is uitsluitend de inpandige bedrijfsmatige opslag van goederen door één bedrijf toegestaan. Het plan staat er niet aan in de weg dat dit een ander bedrijf is dan het naastgelegen bedrijf. In zoverre is het plan niet in strijd met de rechtszekerheid vastgesteld.
Voor zover het beroep betrekking heeft op de gronden met de bestemming "Bedrijf" waaraan niet tevens de aanduiding "opslag" is toegekend, overweegt de Afdeling dat deze gronden, gelet op artikel 3, lid 3.1.1, alleen zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden. Het beroep van [appellant sub 1] richt zich niet tegen deze functie. Anders dan [appellant sub 1] vreest, mag van dit deel van het perceel niet bedrijfsmatig gebruik worden gemaakt en staat het plan in de weg aan de door [appellant sub 1] gevreesde verkeersbewegingen op dit deel van het perceel ten behoeve van het gebruik van de opslagruimte. Het betoog faalt.
4. [appellant sub 1] vreest dat de drukkerij haar bedrijfsbebouwing op de binnen het plangebied gelegen gronden zal uitbreiden, al dan niet via een eenvoudige procedure, hetgeen tot aantasting van zijn woongenot zal leiden. Hij wijst erop dat de maximaal toegestane bebouwingsoppervlakte die geldt voor het naastgelegen deel van het perceel op grond van het voor dat deel geldende bestemmingsplan niet volledig is benut en vreest dat het ontbrekende deel van de bebouwing kan worden gerealiseerd binnen dat gedeelte van het perceel waarvoor het nu voorliggende bestemmingsplan geldt.
4.1. Binnen het plangebied mag slechts gebouwd worden op de gronden waaraan de aanduiding "bouwvlak" is toegekend, zodat de vrees van [appellant sub 1] dat de drukkerij op de elders binnen het plangebied gelegen gronden zal uitbreiden geen grond vindt in het plan. Hierbij betrekt de Afdeling dat sprake is van een afzonderlijk plan met een afzonderlijk bestemmingsvlak. In het kader van deze procedure kan voorts niet vooruit worden gelopen op een eventuele toekomstige herziening van het plan die mogelijk wel de door [appellant sub 1] bedoelde uitbreidingsmogelijkheden biedt. Tegen een dergelijke herziening staat alsdan rechtsbescherming open.
5. [appellant sub 1] betoogt dat in dit plan de gebruiksmogelijkheden ten opzichte van de verleende vergunning worden uitgebreid, omdat het plan voorziet in bedrijfsmatige opslag terwijl de vergunning slechts betrekking had op gebruik als bergruimte. Dit laatste brengt naar zijn mening minder overlast met zich.
5.1. Op grond van de bestemmingsomschrijving zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding "opslag" uitsluitend bestemd voor inpandige bedrijfsmatige opslag van goederen voor één bedrijf. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 5 juni 2013, voornoemd, heeft overwogen betreft het vergunde gebruik van de berging ten behoeve van de opslag van kantoormeubilair, verbouwingsmaterialen, oude drukpersen, tuingereedschap, een shovel en bedrijfswagens, in wezen het bedrijfsmatig opslaan van goederen. Gelet hierop is geen sprake van een verruiming van het toegelaten gebruik ten opzichte van de vergunning. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de buiten het bouwvlak gelegen gronden, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.2 is overwogen, niet bedrijfsmatig gebruikt mogen worden. Voor zover op het perceel activiteiten plaatsvinden die niet zijn toegestaan op grond van het bestemmingsplan, kan om handhaving worden verzocht.
6. [appellant sub 1] vreest dat hij door het plan wordt beperkt in zijn mogelijkheid om een tweede bedrijfswoning op zijn eigen perceel op te richten.
6.1. Zoals hiervoor onder 3.2 is overwogen, is bedrijfsmatig gebruik van de in het bestemmingsplan gelegen gronden, anders dan voor inpandige bedrijfsmatige opslag ter plaatse van de aanduiding "opslag", niet toegestaan. Er kunnen dan ook in zoverre geen geluidproducerende bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied worden uitgeoefend. De vrees van [appellant sub 1] dat hij door het bestemmingsplan wordt beperkt in zijn mogelijkheid om een tweede bedrijfswoning op zijn eigen perceel te realiseren, is gelet hierop ongegrond.
7. [appellant sub 2] betoogt dat de drukkerij van [belanghebbende] niet past in de woonkern Goudriaan. Zij wijst hiertoe op de Woonvisie 2030 en de bestaande overlast die zij ervaart van de drukkerij, onder meer vanwege de vele vervoersbewegingen van te zware voertuigen. Om de kwaliteit van de woonomgeving te verhogen zal het bedrijf verplaatst moeten worden, aldus [appellant sub 2].
Zij betoogt voorts dat de toegekende bedrijfsbestemming ertoe leidt dat de maximale bebouwingsoppervlakte van de drukkerij wordt overschreden. Verder voert zij aan dat het bedrijf geen behoefte aan uitbreiding heeft, aangezien het niet aan de milieuvergunning kan voldoen en wordt gewerkt aan een plan voor verplaatsing van het bedrijf. [appellant sub 2] betoogt verder dat vanwege de bedrijfsbestemming een ongewenste UMTS-mast op het perceel kan worden opgericht.
7.1. Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat de drukkerij van [belanghebbende] niet past in de woonkern Goudriaan, overweegt de Afdeling dat dit bestemmingsplan geen juridisch-planologisch kader biedt voor de door [appellant sub 2] bedoelde activiteiten van de drukkerij. Het betoog van [appellant sub 2] kan in zoverre niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De handhaving van ter plaatse geldende verkeersregels kan voorts niet via het bestemmingsplan plaatsvinden.
Voor zover [appellant sub 2] zich richt tegen de in het plan voorziene uitbreiding van de bedrijfsbestemming en -bebouwing, overweegt de Afdeling als volgt. Vast staat dat de op het perceel aanwezige berging krachtens een vergunning is opgericht. Een bestaand legaal bouwwerk dient in beginsel als zodanig te worden bestemd bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt als een dienovereenkomstige bestemming op basis van nieuwe inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen. [appellant sub 2] heeft geen aanknopingspunten gegeven voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze uitzondering zich niet voordoet. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het toegelaten gebruik beperkt is tot de inpandige bedrijfsmatige opslag van goederen waartoe de loods is opgericht en de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ruimtelijke gevolgen hiervan gering zijn.
Gelet hierop en op de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2013, voornoemd, heeft de raad in redelijkheid de bestreden bedrijfsbestemming aan het perceel kunnen toekennen. Anders dan [appellant sub 2] veronderstelt, biedt deze bedrijfsbestemming geen mogelijkheid voor het oprichten van een UMTS-mast.
8. [appellant sub 2] betoogt dat de uitbreiding leidt tot een beperking van de mogelijkheid van herbouw van de woning op het perceel [locatie 2] en de bouw van vier woningen op het perceel [locatie 3].
8.1. Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
8.2. [appellant sub 2] woont zelf op het perceel Zuidzijde 129. Het relativiteitsvereiste als vervat in art. 8:69a van de Awb brengt daarom in dit geval met zich dat zij zich niet kan beroepen op de eventuele beperkingen die een bedrijfsbestemming heeft voor de bouwmogelijkheden op de twee naastgelegen percelen. Hetgeen zij daarover heeft aangevoerd dient daarom buiten inhoudelijke bespreking te blijven.
9. De beroepen zijn ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Oudenaarden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014
568-745.