ECLI:NL:RVS:2014:4068

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
201401773/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging voor rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 14 januari 2014 haar beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een toevoeging voor rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand, gedaan op 1 januari 2013. De Raad had de aanvraag afgewezen op grond dat de behartiging van het belang redelijkerwijs aan de aanvrager zelf kon worden overgelaten, eventueel met bijstand van een andere persoon of instelling. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, waarbij zij oordeelde dat de juridische en feitelijke complexiteit van de zaak niet zodanig was dat rechtsbijstand door een advocaat noodzakelijk was.

De Raad voor Rechtsbijstand had eerder aan [appellante] een toevoeging verleend voor rechtsbijstand in een echtscheidingsprocedure, maar deze was later ingetrokken. De aanvraag voor de nieuwe toevoeging had betrekking op het voeren van verweer in de bezwaarprocedure tegen de intrekking van de eerdere toevoeging. De rechtbank oordeelde dat [appellante] in staat was om zelf verweer te voeren en dat de Raad voldoende rekening had gehouden met de juridische aspecten van de zaak.

In hoger beroep betoogde [appellante] dat de rechtbank had miskend dat er bijzondere juridische ingewikkeldheid was die rechtsbijstand vereiste. De Raad voor Rechtsbijstand had echter terecht geoordeeld dat de werkzaamheden niet dusdanig complex waren dat een advocaat noodzakelijk was. De rechtbank bevestigde dat [appellante] geen omstandigheden had aangevoerd die de Raad hadden moeten doen besluiten tot het verlenen van een toevoeging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 november 2014.

Uitspraak

201401773/1/A2.
Datum uitspraak: 12 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 januari 2014 in zaak nr. 13/3136 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 1 januari 2013 heeft de raad een aanvraag van [appellante] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 3 april 2013 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 14 januari 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra en mr. K. Achefai, beiden werkzaam bij het centraal kantoor van de raad te Utrecht, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend, indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie, onderscheidenlijk waarvan, de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
Ingevolge het derde lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld omtrent de overeenkomstig het tweede lid in acht te nemen criteria.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, kan de raad de toevoeging weigeren, indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar zijn oordeel eenvoudig afgehandeld kan worden.
Ingevolge het tweede lid kunnen bij de in artikel 12, derde lid, van deze wet bedoelde algemene maatregel van bestuur omtrent het in het eerste lid bepaalde nadere regels worden gesteld.
Vorenbedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: het Brt).
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder i, van het Brt wordt geen toevoeging verleend indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor het verkrijgen van rechtsbijstand.
Ingevolge het tweede lid kan, in afwijking van het eerste lid, een toevoeging worden verleend, indien de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.
De raad voert ten aanzien van de toepassing van de Wrb beleid, onder meer neergelegd in het Handboek Toevoegen 2007 (hierna: het Handboek) en de Werkinstructie B010 bestuursrecht (hierna: de Werkinstructie).
Volgens aantekening 13 bij artikel 28 van de Wrb in het Handboek wordt met artikel 8, tweede lid, van het Brt een algemene uitzonderingsbepaling gecreëerd om wel een toevoeging te verstrekken voor de in het eerste lid genoemde zaken, indien de bijzondere juridische of feitelijke ingewikkeldheid van het geval dat vereist. Indien een beroep wordt gedaan op deze uitzonderingsgrond, zal de aanvraag om rechtsbijstand met een beroep op artikel 8, tweede lid, van het Brt ter zake doende moeten worden gemotiveerd.
Volgens paragraaf 3 van de Werkinstructie wordt voor bezwaar tegen een besluit van de raad in beginsel niet toegevoegd, omdat deze zaken niet juridisch of feitelijk complex zijn. Alleen als een dergelijke zaak juridisch of feitelijk complex is, kan een toevoeging worden verstrekt. Voor het voeren van een procedure in beroep of hoger beroep over een besluit van de raad wordt een toevoeging verstrekt als aan alle overige voorwaarden is voldaan.
2. Bij besluit van 3 november 2010 heeft de raad aan [appellante] een toevoeging verleend voor rechtsbijstand door mr. W.E. de Wit-de Witte in een echtscheidingsprocedure met nevenvorderingen.
Bij besluit van 25 september 2012 heeft de raad deze toevoeging met terugwerkende kracht ingetrokken, gelet op het resultaat van de zaak.
Bij besluit van 8 november 2012 is de raad - mede naar aanleiding van de brief van [appellante] van 25 september 2012 - teruggekomen op het besluit van 25 september 2012 en heeft hij [appellante] medegedeeld dat de toevoeging in stand blijft. Hiertegen is door de voormalige rechtsbijstandverlener van [appellante], mr. de Wit-de Witte, bezwaar gemaakt.
De onderhavige aanvraag van [appellante] om een toevoeging voor rechtsbijstand door mr. J.J.M. Boot heeft betrekking op het voeren van verweer in de bezwaarprocedure bij de raad tegen de intrekking van de toevoeging voor de echtscheidingsprocedure.
Bij het na bezwaar gehandhaafde besluit van 1 januari 2013 heeft de raad geweigerd de gevraagde toevoeging te verlenen, omdat het hier een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijs aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling. Volgens de raad zijn de te verrichten werkzaamheden niet dusdanig feitelijk ingewikkeld of juridisch complex dat rechtsbijstand door een advocaat noodzakelijk is. Dat [appellante], in tegenstelling tot haar voormalige rechtsbijstandverlener, niet beschikt over juridische kennis, maakt dat niet anders, aldus de raad.
De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd en het beroep ongegrond verklaard.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de bijzondere juridische ingewikkeldheid in dit geval meebrengt dat rechtsbijstand van een advocaat vereist is voor het voeren van verweer in de bezwaarprocedure bij de raad. Daartoe voert zij aan dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de juridische aspecten van de zaak, waaronder haar verweer dat mr. de Wit-de Witte ten onrechte het rechtsmiddel van bezwaar heeft aangewend tegen het besluit van 25 september 2012 en daartegen beroep bij de rechtbank had moeten instellen.
3.1. Het bezwaar van de voormalige rechtsbijstandsverlener van [appellante] kon ertoe leiden dat de raad zou overgaan tot herroeping van zijn besluit van 8 november 2012. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat een resultaatsbeoordeling, die aan het besluit van 8 november 2012 ten grondslag lag, is gebaseerd op overwegingen van financiële aard en dat [appellante] zelf, gelet ook op haar brief aan de raad van 25 september 2012, in staat moet worden geacht daarover zinvolle informatie te verschaffen. Dit kan aan de hand van een op zichzelf eenvoudig, feitelijk betoog. [appellante] heeft geen omstandigheden aangevoerd die de raad ertoe hadden moeten brengen bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval aan te nemen. Bij het opstellen van een brief om verweer te voeren in reactie op het bezwaarschrift van haar voormalige rechtsbijstandverlener had zo nodig een andere persoon of instelling als bedoeld in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb [appellante] op haar verzoek behulpzaam kunnen zijn.
De rechtbank is daarom terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval in de bezwaarfase geen toevoeging voor rechtsbijstand door een advocaat vereist en heeft de rechtbank het beroep terecht ongegrond verklaard.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, griffier.
w.g. Vlasblom w.g. Koster
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014
710.