ECLI:NL:RVS:2014:4077

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
201402575/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen omgevingsvergunning voor reclamezuilen in Beek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellante B] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 14 februari 2014 het beroep van [appellant] tegen de omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders van Beek ongegrond verklaarde. De omgevingsvergunning, verleend op 24 juli 2012, betrof de plaatsing van twee reclamezuilen op een perceel in Beek. Het college had het bezwaar van [appellant] tegen deze vergunning op 5 maart 2013 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om geen nadere eisen te stellen aan de vergunning, ondanks de bezwaren van [appellant] over de verkeersveiligheid.

Tijdens de zitting op 22 oktober 2014 werd de zaak behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [appellant] werd bijgestaan door mr. J. Schoneveld, terwijl het college vertegenwoordigd was door P. Alberts. [belanghebbende] was ook aanwezig, vertegenwoordigd door mr. G.E.A.M. Mes. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het college zich redelijk had opgesteld door geen nadere eisen te stellen, verwijzend naar een advies van Veilig Verkeer Nederland dat de verkeerssituatie onveilig zou zijn.

De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de bevoegdheid van het college om nadere eisen te stellen een discretionaire bevoegdheid is, die terughoudend door de rechter moet worden getoetst. De rechtbank had terecht overwogen dat, hoewel het zicht van [appellant] bij het in- en uitrijden van zijn perceel door het bouwplan wordt beperkt, dit niet automatisch betekent dat de verkeersveiligheid in gevaar is. Het college had zich op het standpunt gesteld dat de verkeersveiligheid niet in het gedrang komt, gebaseerd op een advies van de werkgroep Verkeer. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201402575/1/A1.
Datum uitspraak: 12 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Beek, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant])
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 14 februari 2014 in zaak nr. 13/1249 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Beek.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juli 2012 heeft het college aan [belanghebbende] omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van twee reclamezuilen op het perceel [locatie] te Beek (hierna: het perceel).
Bij besluit van 5 maart 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Schoneveld, en het college, vertegenwoordigd door P. Alberts, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. G.E.A.M. Mes, gehoord.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van een prijzenbord en een welkomstbord bij het op het perceel gevestigde tankstation. [appellant] is eigenaar van het naastgelegen perceel.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kern Beek" rust op het perceel de bestemming "Bedrijf".
Ingevolge artikel 4.3 van de planregels zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen omtrent de plaatsing van gebouwen en bouwwerken in verband met de verkeersveiligheid.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat het geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Daartoe voert hij onder verwijzing naar een advies van Veilig Verkeer Nederland van 6 mei 2014 aan, dat de verkeerssituatie ter plaatse als gevolg van het bouwplan onveilig is en het college in verband met de verkeersveiligheid op grond van artikel 4.3 van de planregels nadere eisen had moeten stellen. In dit verband merkt hij op dat door het bouwplan zijn zicht bij het in- en uitrijden van zijn perceel op de weg grotendeels wordt ontnomen.
3.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de bevoegdheid om nadere eisen te stellen een discretionaire bevoegdheid van het college is, waarvan de rechter het gebruik terughoudend moet toetsen. Dat wil zeggen, zich moet beperken tot de vraag, of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
3.2. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de verkeerssituatie ter plaatse geen aanleiding geeft om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de verkeersveiligheid, gelet op het advies van de werkgroep Verkeer van 14 januari 2013, door het bouwplan niet in het gedrang komt.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat, hoewel het zicht vanuit de in- en uitrit van het perceel van [appellant] als gevolg van het bouwplan wordt beperkt, dit niet zonder meer betekent dat de verkeersveiligheid zodanig in gevaar is, dat het college op grond daarvan nadere eisen als bedoeld in artikel 4.3 van de planregels had moeten stellen. De rechtbank heeft in dit verband terecht naar het advies van de werkgroep Verkeer, dat het college aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd, verwezen. Volgens dat advies komt de verkeersveiligheid door het bouwplan niet in het gedrang. Hetgeen [appellant] onder verwijzing naar het advies van Veilig Verkeer Nederland van 6 mei 2014 heeft aangevoerd, geeft geen grond voor het oordeel dat het college zijn besluit niet mede op het advies van de werkgroep Verkeer mocht baseren. In het advies van 6 mei 2014 wordt weliswaar geadviseerd om het prijzenbord op een andere locatie of hoger te plaatsen, maar daaruit volgt niet dat de situatie ter plaatse zodanig onveilig is, dat het college daarin aanleiding had moeten zien om nadere eisen te stellen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014
357-712.