201402575/1/A1.
Datum uitspraak: 12 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Beek, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant])
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 14 februari 2014 in zaak nr. 13/1249 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Beek.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juli 2012 heeft het college aan [belanghebbende] omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van twee reclamezuilen op het perceel [locatie] te Beek (hierna: het perceel).
Bij besluit van 5 maart 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Schoneveld, en het college, vertegenwoordigd door P. Alberts, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. G.E.A.M. Mes, gehoord.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van een prijzenbord en een welkomstbord bij het op het perceel gevestigde tankstation. [appellant] is eigenaar van het naastgelegen perceel.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kern Beek" rust op het perceel de bestemming "Bedrijf".
Ingevolge artikel 4.3 van de planregels zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen omtrent de plaatsing van gebouwen en bouwwerken in verband met de verkeersveiligheid.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat het geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Daartoe voert hij onder verwijzing naar een advies van Veilig Verkeer Nederland van 6 mei 2014 aan, dat de verkeerssituatie ter plaatse als gevolg van het bouwplan onveilig is en het college in verband met de verkeersveiligheid op grond van artikel 4.3 van de planregels nadere eisen had moeten stellen. In dit verband merkt hij op dat door het bouwplan zijn zicht bij het in- en uitrijden van zijn perceel op de weg grotendeels wordt ontnomen.
3.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de bevoegdheid om nadere eisen te stellen een discretionaire bevoegdheid van het college is, waarvan de rechter het gebruik terughoudend moet toetsen. Dat wil zeggen, zich moet beperken tot de vraag, of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
3.2. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de verkeerssituatie ter plaatse geen aanleiding geeft om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de verkeersveiligheid, gelet op het advies van de werkgroep Verkeer van 14 januari 2013, door het bouwplan niet in het gedrang komt.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat, hoewel het zicht vanuit de in- en uitrit van het perceel van [appellant] als gevolg van het bouwplan wordt beperkt, dit niet zonder meer betekent dat de verkeersveiligheid zodanig in gevaar is, dat het college op grond daarvan nadere eisen als bedoeld in artikel 4.3 van de planregels had moeten stellen. De rechtbank heeft in dit verband terecht naar het advies van de werkgroep Verkeer, dat het college aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd, verwezen. Volgens dat advies komt de verkeersveiligheid door het bouwplan niet in het gedrang. Hetgeen [appellant] onder verwijzing naar het advies van Veilig Verkeer Nederland van 6 mei 2014 heeft aangevoerd, geeft geen grond voor het oordeel dat het college zijn besluit niet mede op het advies van de werkgroep Verkeer mocht baseren. In het advies van 6 mei 2014 wordt weliswaar geadviseerd om het prijzenbord op een andere locatie of hoger te plaatsen, maar daaruit volgt niet dat de situatie ter plaatse zodanig onveilig is, dat het college daarin aanleiding had moeten zien om nadere eisen te stellen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014
357-712.