ECLI:NL:RVS:2014:4085

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
201403136/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toezicht en machtiging tot binnentreden in woonwagen door burgemeester

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 6 maart 2014 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De zaak betreft een besluit van de burgemeester van Waalre, die op 19 februari 2013 twee toezichthouders machtigde om zonder toestemming van de bewoners binnen te treden in de woonwagen van [appellante]. De burgemeester stelde dat er vermoedens waren van een brandgevaarlijke situatie en dat de woonwagen mogelijk in strijd met de bouwvergunning was gebouwd of uitgebreid.

De rechtbank oordeelde dat de burgemeester terecht de machtiging had verleend, omdat het binnentreden noodzakelijk was om de veiligheid te waarborgen. [appellante] betoogde dat de rechtbank had miskend dat niet was voldaan aan het redelijkheidsvereiste van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) en dat de machtiging voor een ander doel was verleend dan waarvoor deze was bedoeld. De burgemeester had echter toegelicht dat meldingen van energiebedrijven over gebrekkige aansluitingen aanleiding gaven voor de machtiging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de burgemeester in dit geval terecht had geoordeeld dat het binnentreden zonder toestemming van de bewoner noodzakelijk was. De rechtbank had geen aanleiding gezien om te oordelen dat de burgemeester [appellante] vooraf had moeten informeren over de brandgevaarlijke situatie. De Afdeling concludeerde dat de machtiging specifiek betrekking had op de woonwagen van [appellante] en dat de burgemeester niet onterecht had gehandeld. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201403136/1/A3.
Datum uitspraak: 12 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Waalre,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 maart 2014 in zaak nr. 13/4817 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van Waalre.
Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2013 heeft de burgemeester twee toezichthouders van de gemeente Waalre een machtiging verleend om zonder toestemming van de bewoners binnen te treden in de woonwagen op de standplaats [locatie] te Waalre.
Bij besluit van 16 september 2013 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 oktober 2014, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door T. Sayilgan en H.M.M.A. Claassen, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden (hierna: Awbi) is voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging vereist.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, is, voor zover de wet niet anders bepaalt, de burgemeester bevoegd tot het geven van een machtiging tot binnentreden in een woning, gelegen binnen zijn gemeente, voor andere doeleinden dan strafvordering.
Ingevolge het derde lid gaat degene die bevoegd is een machtiging te geven daartoe slechts over, indien het doel, waartoe wordt binnengetreden, het binnentreden zonder toestemming van de bewoner redelijkerwijs vereist.
2. Aan het besluit van 16 september 2013 heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat het binnentreden in de woonwagen noodzakelijk was wegens het vermoeden van een brandgevaarlijke situatie en het vermoeden dat de woonwagen is gebouwd en/of uitgebreid in afwijking van de verleende bouwvergunning. Deze vermoedens van overtredingen van de Woningwet en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) zijn gebaseerd op signalen die de gemeente ontving over het woonwagencentrum aan de Broekweg en geconstateerde verschillen tussen de van buitenaf waarneembare situatie en de bij de verleende bouwvergunning behorende tekeningen en luchtfoto’s.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat niet is voldaan aan het redelijkheidsvereiste van artikel 3, derde lid, van de Awbi. Hiertoe voert zij aan dat het enkele feit dat de burgemeester stelt dat hij signalen heeft ontvangen over een brandgevaarlijke situatie, niet het verlenen van een machtiging legitimeert. Zij is bovendien nooit bericht over de mogelijke brandgevaarlijke situatie in haar woonwagen. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester de machtiging voor een ander doel heeft verleend dan waartoe deze op grond van de Awbi is bedoeld. Hiertoe voert zij aan dat uit de door de toezichthouder in het controlerapport gegeven beschrijving van de doelstelling van het binnentreden en de bij de controle aanwezige verscheidene andere handhavingspartners, kan worden afgeleid dat de feitelijke controle niet overeenkomt met het in de machtiging vermelde doel van het binnentreden. In dat kader is tevens van belang dat voor alle woonwagens op het woonwagencentrum een vergelijkbare machtiging is verleend, aldus [appellante].
3.1. Ter zitting heeft de burgemeester toegelicht dat hij meldingen kreeg van onder andere energiebedrijven over gebrekkige aansluitingen van stroomvoorzieningen en dat dit voor hem aanleiding vormde voor het verlenen van de machtiging. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het voorkomen van brandonveilige situaties een doel is dat het binnentreden zonder toestemming van de bewoner van de betrokken woning redelijkerwijs vereist. De burgemeester heeft voorts ter zitting verklaard dat hij, mede op advies van de politie, ervoor heeft gekozen om tijdens een gezamenlijke actie verschillende woonwagens op het woonwagencentrum te controleren en om die reden vooraf geen overleg met [appellante] heeft plaatsgevonden. De Afdeling ziet geen grond om te oordelen dat de burgemeester in dit geval ten onrechte onmiddellijk optreden noodzakelijk heeft geacht. De rechtbank heeft derhalve terecht geen aanleiding gezien om te oordelen dat de burgemeester [appellante] vooraf had moeten berichten over de brandgevaarlijke situatie. Gelet hierop is het betoog van [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat niet is voldaan aan het redelijkheidsvereiste van artikel 3, derde lid, van de Awbi, tevergeefs voorgedragen.
3.2. Wat betreft het betoog van [appellante] dat de burgemeester de machtiging heeft verleend voor een ander doel dan waartoe deze op grond van de Awbi is bedoeld, overweegt de Afdeling het volgende.
Ingevolge artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht gebruikt het bestuursorgaan de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. Dat naast de toezichthouders verscheidene andere handhavingspartners bij de controle aanwezig waren getuigt er op zichzelf niet van dat de machtiging is verleend voor een ander doel. Voorts staan in het controlerapport van 19 februari 2013 geen controledoeleinden beschreven die niet stroken met de doeleinden waarvoor de machtiging is verleend. Dat volgens [appellante] voor alle woonwagens een vergelijkbare machtiging is verleend, doet voorts niet af aan de omstandigheid dat de machtiging die de burgemeester heeft verleend specifiek ziet op de woonwagen van [appellante] op de standplaats [locatie]. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de machtiging weliswaar is verleend in het kader van een omvangrijke controle, maar specifiek ziet op het binnentreden van een individuele woning.
Ook dit betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, griffier.
w.g. Verheij w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2014
434-816.