201405878/2/R2.
Datum uitspraak: 7 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te [woonplaats], gemeente Woerden,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Woerden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2014, kenmerk 14R.00271, heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld, herziening 3" (hierna: herzieningsplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 oktober 2014, waar [verzoeker] en andere, vertegenwoordigd door mr. Y.M.G. van den Heerik, advocaat te Mijdrecht, en de raad, vertegenwoordigd door drs. A. Lacroix en A.H. Chaudron, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. J.H. Hartman, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] en anderen kunnen zich niet met het herzieningsplan verenigen. Zij voeren daartoe verscheidene beroepsgronden aan en hebben verzocht om voor zeven percelen aan de Meije waar op de plankaart van het bestemmingsplan "Landelijk gebied Woerden, Kamerik Zegveld", vastgesteld door de raad op 3 juli 2008 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Utrecht op 3 maart 2009 (hierna: oorspronkelijke plan), zowel de aanduiding "karakteristiek hoofdgebouw" of "cultuurhistorisch waardevol bijgebouw" als de aanduiding "vrijkomende agrarische bebouwing (vab)" is weergegeven, een voorlopige voorziening te treffen teneinde onomkeerbare gevolgen door de inwerkingtreding van het herzieningsplan te voorkomen.
3. De raad acht het onwenselijk dat daar waar op de plankaart van het oorspronkelijke plan zowel de aanduiding "rijksmonument", "gemeentelijk monument", "karakteristiek hoofdgebouw" of "cultuurhistorisch waardevol bijgebouw" (hierna: "r/g/k/c") als de aanduiding "vrijkomende agrarische bebouwing (vab)" is weergegeven, zowel hoofdstuk 35 als hoofdstuk 37 van de planvoorschriften van het oorspronkelijke plan van toepassing is. De raad heeft het herzieningsplan vastgesteld om te bewerkstelligen dat in een dergelijk geval alleen hoofdstuk 35 van toepassing is.
4. Ingevolge artikel 2 van de planregels van het herzieningsplan worden de voorschriften van het oorspronkelijke plan als volgt gewijzigd:
a. in hoofdstuk 37 wordt in artikel 37.1, betreffende de aanduiding "vrijkomende agrarische bebouwing (vab)" bij de bepalingen het volgende onderdeel 3 toegevoegd:
3. Voor gebouwen met de aanduiding "r/g/k/c" geldt het bepaalde in hoofdstuk 35.
b. in hoofdstuk 37 wordt in artikel 37.2, betreffende vrijstelling voor ondergeschikte nevenactiviteiten in vrijkomende agrarische bebouwing, bij de bepalingen het volgende onderdeel 11 toegevoegd:
11. Voor gebouwen met de aanduiding "r/g/k/c" geldt het bepaalde in hoofdstuk 35.
5. Blijkens de plankaart van het oorspronkelijke plan is aan de gronden betreffende de Meije 300 de bestemming "Bedrijf" toegekend en aan de gronden betreffende de Meije 177, 242, 268, 298, 306 en 310 de bestemming "Wonen". Op alle voormelde plandelen is de aanduiding "vrijkomende agrarische bebouwing (vab)" weergegeven. Ter plaatse van verscheidene op de voormelde gronden aanwezige gebouwen is voorts de aanduiding "karakteristiek hoofdgebouw" of "cultuurhistorisch waardevol bijgebouw" weergegeven.
Ingevolge artikel 1, lid 44, van de planvoorschriften wordt onder ‘ondergeschikte nevenactiviteit’ verstaan: ondergeschikt bestanddeel, minder dan 50% van de totale activiteiten van een bedrijf in omvang, arbeid en inkomen.
Ingevolge artikel 5.1, aanhef en onder a, zijn de op de plankaart als "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven met de nadere bestemming die is vermeld per adres en voor daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen parkeerplaatsen, watergangen en tuinen. Blijkens de bij deze bepaling behorende lijst geldt ter plaatse van de gronden aan de Meije 300 de nadere bestemming "Galerie".
Ingevolge artikel 5.1, aanhef en onder d, is ander gebruik van de bestaande bebouwing als ondergeschikte nevenactiviteit toegestaan, namelijk de onder de negen bij deze bepaling behorende gedachtestreepjes vermelde functies.
Ingevolge artikel 22.1, aanhef en onder a, zijn de op de plankaart voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen, waaronder erf, tuin, watergangen en parkeerplaatsen.
Ingevolge artikel 35.1, voor zover hier van belang, is in de gebouwen met de aanduiding "r/g/k/c" naast het bestaande gebruik in overeenstemming met de bestemming, ook ander gebruik en verbouw van de bestaande bebouwing toegestaan, namelijk voor de onder a tot en met i vermelde functies, waarbij het cultuurhistorisch waardevolle gebouw de maximale maat is.
Ingevolge artikel 35.5, voor zover hier van belang, is het college van burgemeester en wethouders ter plaatse van de aanduiding "r/g/k/c" bevoegd vrijstelling te verlenen voor het gebruiken en verbouw van het bestaande gebouw voor het onder a tot en met x vermelde gebruik, waaronder educatie en voorlichting (onder l). Bij het verlenen van de vrijstelling dienen de bepalingen in de bij artikel 35.5 behorende leden in acht te worden genomen.
Ingevolge artikel 37.1, voor zover hier van belang, zijn in de bestemmingsvlakken met de aanduiding "vrijkomende agrarische bebouwing" naast de hoofdactiviteiten voor de huidige bestemming ook andere ondergeschikte nevenactiviteiten toegestaan in de bestaande bebouwing en op de daaraan grenzende gronden binnen het bestemmingsvlak, namelijk de onder a tot en met i vermelde functies, met dien verstande dat aan de in het eerste en tweede lid opgenomen voorschriften wordt voldaan.
Ingevolge artikel 37.2, voor zover hier van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van de hoofdactiviteiten bij de huidige bestemming ten behoeve van gebruik en eventueel herbouw van bestaande gebouwen en gebruik van de daaraan grenzende gronden binnen een bouwvlak of bestemmingsvlak met de aanduiding "vrijkomende agrarische bebouwing" voor de onder a tot met x vermelde ondergeschikte nevenactiviteiten, waaronder educatie en voorlichting (onder l). Bij het verlenen van de vrijstelling dienen de bepalingen in de bij artikel 37.2 behorende leden in acht te worden genomen.
6. [verzoeker] en anderen hebben toegelicht dat met het verzoek ten eerste is beoogd te voorkomen dat op de plankaart van het oorspronkelijke plan ter plaatse van het bestaande bijgebouw op de gronden aan de Meije 300 nog langer de aanduiding "cultuurhistorisch waardevol bijgebouw" is weergegeven. De voorzitter stelt vast dat [verzoeker] en anderen in zoverre niet zijn gebaat bij uitsluitend schorsing van het herzieningsplan. De enkele schorsing van het herzieningsplan brengt immers niet met zich dat de raad een bestemmingsplan dient vast te stellen in de door [verzoeker] en anderen gewenste zin. Het treffen van een voorlopige voorziening die hiertoe wel zou strekken, acht de voorzitter te verstrekkend. Daartoe is van belang dat de voorzitter niet de verwachting heeft dat de Afdeling in de bodemprocedure zelfvoorziend een bestemmingsplan zal vaststellen met de door [verzoeker] en anderen gewenste inhoud.
7. [verzoeker] en anderen hebben toegelicht dat met het verzoek voorts is beoogd te voorkomen dat door de inwerkingtreding van artikel 2, aanhef en onder a, van de planregels van het herzieningsplan ter plaatse van de bedoelde zeven locaties het in artikel 35.1 van de planvoorschriften van het oorspronkelijke plan voorziene gebruik, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit naast de hoofdactiviteiten voor de huidige bestemming, mogelijk wordt.
7.1. Artikel 35.1 voorziet in negen vormen van gebruik. Artikel 37.1 voorziet weliswaar in dezelfde negen vormen van gebruik, maar alleen als ondergeschikte nevenactiviteit naast de hoofdactiviteiten bij de huidige bestemming. Door te bepalen dat uitsluitend artikel 35.1 van toepassing is waar voorheen tevens aan artikel 37.1 diende te worden voldaan, voorziet artikel 2, aanhef en onder a, van de planregels van het herzieningsplan derhalve in een wijziging van het gebruik van onder meer de gebouwen op de gronden aan de Meije 177, 242, 268, 298, 300, 306 en 310.
De voorzitter constateert dat het verzoek van [verzoeker] en anderen voor zover gericht tegen artikel 2, aanhef en onder a, uitsluitend is gericht tegen de wijziging van het bij recht toegestane gebruik van de bestaande gebouwen op de zeven percelen waarop het verzoek betrekking heeft. Doorgaans geeft wijziging van het bij recht voorziene gebruik geen reden tot schorsing van een bestreden planregel, omdat als in de bodemprocedure het bestreden besluit in zoverre zou worden vernietigd het nieuwe gebruik moet worden gestaakt. Hierdoor leidt wijziging van het bij recht toegestane gebruik uit juridisch oogpunt niet tot een onomkeerbare situatie. Dit is slechts anders indien een functiewijziging van bestaande bebouwing gepaard gaat met feitelijk onomkeerbare gevolgen, waarvan in dit geval niet is gebleken.
Gelet op het vorenstaande is in zoverre geen sprake van een spoedeisend belang dat rechtvaardigt dat in afwachting van de behandeling van het beroep door de Afdeling een voorlopige voorziening wordt getroffen.
8. Verder hebben [verzoeker] en anderen toegelicht dat met het verzoek is beoogd te voorkomen dat door de inwerkingtreding van artikel 2, aanhef en onder b, van de planregels van het herzieningsplan omgevingsvergunningen voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) zullen worden verleend. [verzoeker] en anderen voeren onder meer aan dat artikel 2, aanhef en onder b, van de planregels van het herzieningsplan ertoe leidt dat met een omgevingsvergunning gebruik mogelijk kan worden gemaakt dat niet ondergeschikt is aan het krachtens de bestemming toegestane gebruik, zoals een trainingscentrum, zodat feitelijk de bestemming kan worden gewijzigd.
8.1. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij het plan aan te geven regels.
Met deze bepaling kan de bevoegdheid worden gecreëerd op ondergeschikte onderdelen van het plan af te wijken. Een afwijkingsregeling kan slechts betrekking hebben op planregels. Niet kan worden afgeweken van de in de verbeelding opgenomen bestemmingen. Toepassing van een afwijkingsregeling mag evenmin het effect hebben dat feitelijk de bestemming van gronden wordt gewijzigd.
8.2. Artikel 35.5 van de planvoorschriften van het oorspronkelijke plan voorziet in de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om een omgevingsvergunning te verlenen voor het toestaan van 24 vormen van gebruik van gronden ter plaatse waarvan op de plankaart de aanduiding "r/g/k/c" is weergegeven. Artikel 37.2 voorziet voor gronden ter plaatse waarvan op de plankaart de aanduiding "vrijkomende agrarische bebouwing (vab)" is weergegeven in dezelfde bevoegdheid voor het toestaan van dezelfde 24 vormen van gebruik, maar dan als ondergeschikte nevenactiviteit. Artikel 2, aanhef en onder b, van de planregels van het herzieningsplan behelst een wijziging van artikel 37.2 van de planvoorschriften van het oorspronkelijke plan. Hiermee wordt voorzien in de bevoegdheid om voor gronden ter plaatse waarvan op de plankaart zowel de aanduiding "vrijkomende agrarische bebouwing (vab)" als de aanduiding "r/g/k/c" is weergegeven een omgevingsvergunning te verlenen voor het toestaan van het in artikel 35.5 vermelde gebruik - derhalve ook zonder dat tevens is voldaan aan het bepaalde in artikel 37.2 dat het een ondergeschikte nevenactiviteit betreft.
Hiermee is naar het oordeel van de voorzitter niet uitgesloten dat van de afwijkingsregeling voor het toestaan van het in artikel 35.5 vermelde gebruik van de gebouwen op de gronden aan de Meije 300 ook gebruik mag worden gemaakt wanneer de betreffende gronden niet worden gebruikt voor een ingevolge artikel 5.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften toegestane galerie. Evenmin lijkt uitgesloten dat van de afwijkingsregeling voor het toestaan van het in artikel 35.5 vermelde gebruik ter plaatse van de gebouwen op de gronden aan de Meije 177, 242, 268, 298, 306 en 310 ook gebruik mag worden gemaakt wanneer de betreffende gronden niet worden gebruikt voor de ingevolge artikel 22.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften toegestane woondoeleinden. Zo zou het in artikel 35.5 vermelde gebruik, waaronder educatie en voorlichting, kunnen plaatsvinden zonder de exploitatie van een galerie onderscheidenlijk bewoning van een woning, dan wel zou bestaande exploitatie of bewoning kunnen worden beëindigd zonder dat het in artikel 35.5 vermelde gebruik eveneens wordt beëindigd. Naar het oordeel van de voorzitter is dan ook niet uitgesloten dat artikel 2, aanhef en onder b, van de planregels van het herzieningsplan met zich brengt dat de toepassing van de afwijkingsregeling het effect heeft dat feitelijk de bestemming wordt gewijzigd van de gronden aan de Meije 177, 242, 268, 298, 300, 306 en 310 ter plaatse waarvan op de plankaart van het oorspronkelijke plan zowel de aanduiding "vrijkomende agrarische bebouwing (vab)" als de aanduiding "r/g/k/c" is weergegeven. Gelet hierop betwijfelt de voorzitter of artikel 2, aanhef en onder b, niet is vastgesteld in strijd met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro.
9. Gelet op het voorgaande en gelet op de betrokken belangen ziet de voorzitter ter voorkoming van mogelijk onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het herzieningsplan, aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit, voor zover het betreft artikel 2, aanhef en onder b, van de planregels voor zover deze bepaling betrekking heeft op de gronden aan de Meije 177, 242, 268, 298, 300, 306 en 310, te schorsen in afwachting van de behandeling van het beroep in de bodemprocedure. In verband hiermee behoeft hetgeen [verzoeker] en anderen voor het overige hebben aangevoerd thans geen bespreking meer.
De voorzitter ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening, voor zover gericht tegen de aanduiding "cultuurhistorisch waardevol bijgebouw" die ter plaatse van het bijgebouw aan de Meije 300 is weergegeven op de plankaart van het oorspronkelijke plan en voor zover gericht tegen artikel 2, aanhef en onder a, van de planregels van het herzieningsplan, toe te wijzen. Het verzoek wordt dan ook in zoverre afgewezen.
10. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Woerden van 26 juni 2014, kenmerk 14R.00271, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld, herziening 3" voor zover het betreft artikel 2, aanhef en onder b, van de planregels en deze bepaling betrekking heeft op de gronden aan Meije 177, 242, 268, 298, 300, 306 en 310 te Zegveld;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. gelast dat de raad van de gemeente Woerden aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Van Soest-Ahlers
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2014
343-743.