201307114/1/A4.
Datum uitspraak: 19 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de naamloze vennootschap Refining & Trading Holland N.V., handelend onder de naam North Refinery, gevestigd te Farmsum, gemeente Delfzijl, appellante,
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2013 heeft de staatssecretaris toestemming verleend voor het voornemen van MTD bvba om afvalstoffen als beschreven in de kennisgeving met kenmerk BE001003337 van België naar Nederland over te brengen. De staatssecretaris heeft de toestemming, voor zover hier van belang, beperkt tot en met 31 oktober 2013.
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de staatssecretaris het door North Refinery hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, en de beperking van de toestemming tot en met 31 oktober 2013 gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft North Refinery beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De staatssecretaris en North Refinery hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak gevoegd met zaak nr. 201311555/1/A4 ter zitting behandeld op 6 oktober 2014, waar North Refinery, vertegenwoordigd door ir. H.P. Yntema, K.D. Siebert en M. Jansen Schoonhoven Msc, bijgestaan door mr. J.C. Ozinga, advocaat te Den Haag, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. K. Ulmer, mr. J.J. Teeninga, mr. J.A. Koreman, ir. G.G.C. Verstappen en drs. F.J.M. Bakker, zijn verschenen.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
1. De kennisgeving heeft betrekking op het voornemen tot overbrenging van 15.000 ton koolwaterstof/watermengsels naar North Refinery. Bij North Refinery worden deze stoffen gemengd, gefilterd en ontwaterd en door middel van destillatie verwerkt tot fluxolie, die wordt ingezet in de staalindustrie.
2. De staatssecretaris heeft de toestemming voor de overbrenging beperkt tot en met 31 oktober 2013 omdat hij meent dat de bij North Refinery geproduceerde fluxolie een afvalstof is. De bewerking bij North Refinery op de kennisgevingen is volgens hem daarom ten onrechte aangeduid als een handeling als bedoeld onder R9 (herraffinage van olie en ander hergebruik van olie) in bijlage II van Richtlijn 2008/09/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB 2008 L 312; hierna: de Kaderrichtlijn).
3. North Refinery betoogt dat de staatssecretaris de toestemming ten onrechte heeft beperkt tot en met 31 oktober 2013. In dit verband voert zij onder meer aan dat de bij haar geproduceerde fluxolie geen afvalstof is, nu zij deze stof bewust, en volgens specificaties van de afnemers, produceert. Verder is de fluxolie geschikt om als reductiemiddel in de staalindustrie te worden ingezet en wordt de fluxolie ook daadwerkelijk als zodanig aan derden afgezet, aldus North Refinery
3.1. In de uitspraak van heden in zaak nr. 201308856/1/A4 heeft de Afdeling aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie geoordeeld dat de door de bewerking van boor-, snij-, slijp- en walsolie bij North Refinery ontstane fluxolie niet kan worden aangemerkt als een stof waarvan North Refinery zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen, of zich moet ontdoen als bedoeld in artikel 3, aanhef en onder 1, van de Kaderrichtlijn, zodat deze stof geen afvalstof is. Daarvoor achtte de Afdeling van belang dat die fluxolie geen last is voor North Refinery waarvan zij voornemens is zich te ontdoen, nu zij die stof juist welbewust produceert om deze onder economisch gunstige omstandigheden te verhandelen. Het risico dat North Refinery zich van die fluxolie zal ontdoen door deze stof onbeheerd achter te laten, ongecontroleerd te lozen of te verwijderen, moet dan ook als verwaarloosbaar worden aangemerkt. Verder heeft de Afdeling in die uitspraak overwogen dat die fluxolie zonder bijzondere handelingen als reductiemiddel in de staalindustrie kan worden ingezet en daar ook daadwerkelijk wordt ingezet, en dat deze inzet wat milieugevolgen betreft vergelijkbaar is met de inzet van andere als reductiemiddel gebruikte stoffen.
De Afdeling ziet in hetgeen partijen naar voren hebben gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat het voorgaande anders is voor de in deze procedure ter beoordeling staande fluxolie. Derhalve is ook deze fluxolie geen afvalstof. De staatssecretaris heeft de aan de toestemming verbonden geldigheidstermijn tot en met 31 oktober 2013 ten onrechte gebaseerd op de opvatting dat de fluxolie wel een afvalstof is.
Het betoog slaagt.
4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, zelf in de zaak voorziend, het primaire besluit van 13 maart 2013 herroepen, voor zover het de aan de toestemming verbonden geldigheidstermijn tot en met 31 oktober 2013 betreft, en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Hetgeen North Refinery voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 27 juni 2013, kenmerk B-3-13-0086.001;
III. herroept het besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 13 maart 2013, kenmerk BE00100337, voor zover het de aan de toestemming verbonden geldigheidstermijn tot en met 31 oktober 2013 betreft;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu tot vergoeding van bij de naamloze vennootschap Refining & Trading Holland N.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan de naamloze vennootschap Refining & Trading Holland N.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Zijpp
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2014
262-732.