ECLI:NL:RVS:2014:416

Raad van State

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
201303192/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen college van burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft de Raad van State op 12 februari 2014 uitspraak gedaan over een geschil tussen een appellant, wonend te Rotterdam, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De zaak betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college wegens het onjuist aanbieden van afvalstoffen door de vennootschap van de appellant. De besluiten van het college dateren van 31 januari, 13 februari en 28 maart 2012, waarbij de bestuursdwang op schrift is gesteld. Het college heeft op 22 maart 2013 het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij niet tijdig een machtiging had overgelegd om namens de vennootschap bezwaar te maken.

De appellant betoogde dat zijn rechtsvorm in oktober 2012 was gewijzigd van een vennootschap onder firma naar een eenmanszaak. Het bezwaarschrift was ondertekend door de appellant, maar het bleek niet dat hij bezwaar had gemaakt namens de vennootschap. De Raad van State oordeelde dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berustte, aangezien de appellant op persoonlijke titel bezwaar had gemaakt.

De Raad van State verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Tevens werd het college gelast om het door de appellant betaalde griffierecht van € 44,00 te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat. De uitspraak vond plaats in het openbaar op 12 februari 2014.

Uitspraak

201303192/1/A4.
Datum uitspraak: 12 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluiten van 31 januari 2012, 13 februari 2012 en 28 maart 2012 heeft het college zijn beslissing om op 12 januari 2012, 18 januari 2012 en
6 maart 2012 jegens de [vennootschap] spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het onjuist aanbieden van afvalstoffen, op schrift gesteld.
Bij besluit van 22 maart 2013 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2013, waar het college, vertegenwoordigd door A. Dinç, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Het college heeft het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard omdat hij, na daartoe bij brief van het college van 22 februari 2013 te zijn verzocht, niet tijdig een machtiging heeft overgelegd om namens [vennootschap] bezwaar te maken.
2. [appellant] betoogt dat de rechtsvorm van zijn onderneming in oktober 2012 is gewijzigd van een vennootschap onder firma in een eenmanszaak.
2.1. Het bezwaarschrift is ondertekend door [appellant]. Uit het bezwaarschrift blijkt niet dat [appellant] heeft beoogd bezwaar te maken namens [vennootschap]. [appellant] heeft op persoonlijke titel bezwaar gemaakt omdat de rechtsvorm vennootschap onder firma inmiddels was gewijzigd in een eenmanszaak.
Gelet hierop berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering.
3. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 22 maart 2013, kenmerk A.B.2013.4.02361,02365,02366;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 44,00 (zegge: vierenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014
190.