ECLI:NL:RVS:2014:4166

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
19 november 2014
Zaaknummer
201401340/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • F.C.M.A. Michiels
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek inschrijving register beëdigde tolken en vertalers voor talencombinatie Nederlands - Koerdisch en Nederlands - Arabisch

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 20 december 2013 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [Appellant] had een verzoek ingediend bij de minister van Veiligheid en Justitie voor inschrijving in het register van beëdigde tolken en vertalers voor de talencombinatie Nederlands - Koerdisch (Sorani) en Nederlands - Arabisch. Dit verzoek werd op 17 december 2012 door de minister afgewezen, waarna [appellant] bezwaar maakte. De minister verklaarde dit bezwaar ongegrond op 10 april 2013. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had afgewezen, omdat [appellant] niet voldeed aan de vereisten zoals gesteld in de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) en het Besluit beëdigde tolken en vertalers (Bbtv).

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 september 2014 behandeld. [Appellant] werd vertegenwoordigd door mr. H.J. Janse, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. D.E.S. Tomeij. [Appellant] betoogde dat de rechtbank had miskend dat zijn benoeming als deskundige door het Hof van Beroep in Iraaks Koerdistan als vertaler niet was meegenomen in de beoordeling. Hij stelde dat deze benoeming een bijzondere omstandigheid vormde die zijn inschrijving in het register rechtvaardigde.

De Afdeling oordeelde echter dat [appellant] niet had aangetoond dat hij voldeed aan de vereiste competenties en dat de minister niet verplicht was om zijn verzoek aan de commissie voor te leggen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De beslissing van de minister om het verzoek van [appellant] af te wijzen werd daarmee bekrachtigd.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 november 2014, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201401340/1/A3.
Datum uitspraak: 19 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 december 2013 in zaak nr. 13/2564 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2012 heeft de minister een verzoek van [appellant] tot inschrijving in het register beëdigde tolken en vertalers als vertaler voor de talencombinatie Nederlands - Koerdisch (Sorani) en Nederlands - Arabisch (standaard) afgewezen.
Bij besluit van 10 april 2013 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H.J. Janse, advocaat te Groningen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. D.E.S. Tomeij, werkzaam bij de Raad voor Rechtsbijstand, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: Wbtv) is er een register voor beëdigde tolken en vertalers (hierna: het register).
Ingevolge artikel 3 dient de tolk dan wel de vertaler, om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen, te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de volgende competenties:
- attitude van een tolk voor de tolk;
- attitude van een vertaler voor de vertaler;
- integriteit;
- taalvaardigheid in de brontaal;
- taalvaardigheid in de doeltaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de brontaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de doeltaal;
- tolkvaardigheid voor de tolk;
- vertaalvaardigheid voor de vertaler.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, wordt de aanvraag tot inschrijving afgewezen indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers (hierna: Bbtv) is er een commissie beëdigde tolken en vertalers (hierna: commissie).
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, is de commissie belast met het adviseren over de competenties, genoemd in artikel 3 van de Wbtv.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, wordt een tolk of vertaler in het register ingeschreven, indien hij voldoet aan een of meer van de volgende eisen:
a. hij beschikt over een of meer van de volgende getuigschriften waaruit blijkt dat hij met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tolk of vertaler als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek:
1º een getuigschrift waaruit blijkt dat het recht is verkregen om de titel baccalaureus te voeren;
2º een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Bachelor is verleend; of
3º een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Master is verleend;
b. hij kan anderszins aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties.
Voor de beoordeling van aanvragen tot inschrijving in het register is het Besluit inschrijving Rbtv van 26 maart 2009 (Stcrt. 2009, 68) (hierna: Besluit inschrijving) vastgesteld.
Volgens artikel 2 kan een tolk of vertaler, indien hij/zij niet beschikt over een diploma van een tolk- of vertaleropleiding op minimaal bachelorniveau, worden ingeschreven in het Rbtv na overlegging van een getuigschrift waaruit blijkt dat de tolk of vertaler in de betreffende talencombinatie, dan wel vertaalrichting en vaardigheid een tolk- of vertalertoets heeft afgelegd die voldoet aan het door de Raad voor Rechtsbijstand vast te stellen/vastgestelde kader voor toetsen.
Volgens artikel 3 kan, indien voor een vaardigheid en/of talencombinatie, dan wel vertaalrichting geen toets beschikbaar is, de Raad voor Rechtsbijstand in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot inschrijving voorleggen aan de commissie. Daartoe moet de tolk of vertaler aantonen:
- te beschikken over hbo-werk- en denkniveau en
- te beschikken over taalvaardigheid in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) op het vereiste niveau en
- minimaal vijf jaar ervaring te hebben als beroepstolk of -vertaler in de betreffende vaardigheid en talencombinatie dan wel vertaalrichting en
- scholing te hebben gevolgd om tolk- of vertaalvaardigheid en -attitude te ontwikkelen.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister zijn verzoek om inschrijving in het register als vertaler ten onrechte heeft afgewezen, althans ten onrechte niet aan de commissie heeft voorgelegd. Hiertoe voert hij aan dat de minister in zijn besluitvorming is voorbijgegaan aan zijn benoeming als deskundige door het Hof van Beroep in Iraaks Koerdistan als vertaler Nederlands, Koerdisch en Arabisch. De rechtbank heeft dit niet onderkend en ten onrechte een eigen oordeel gegeven. Hem is nooit verzocht de wijze van benoeming door het Hof van Beroep nader toe te lichten, terwijl de rechtbank hem wel heeft tegengeworpen dat hij geen nadere toelichting heeft gegeven. Bovendien heeft de rechtbank bij de beoordeling van het beroep ten onrechte niet de nota van toelichting bij het Bbtv betrokken. Hieruit volgt dat er een bijzondere mogelijkheid is om te worden ingeschreven in het register op grond van andere feiten, zoals bijzondere ervaring, woon- of onderwijservaring in het land van bron- of doeltaal, docentschap en dergelijke, indien de verzoeker niet noodzakelijke documenten kan overleggen. Deze bijzondere mogelijkheid is niet opgenomen in het Besluit inschrijving. Zijn benoeming door het Hof van Beroep als deskundige is een dergelijke bijzondere omstandigheid, aldus [appellant].
2.1. In artikel 3 van de Wbtv zijn de competenties neergelegd die een vertaler dient te bezitten. De hieruit voortvloeiende eisen waaraan een vertaler dient te voldoen zijn neergelegd in artikel 8 van het Bbtv. Beschikt een vertaler niet over een getuigschrift als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, dan kan hij op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbtv in aanmerking komen voor inschrijving in het register, indien hij anderszins kan aantonen aan de wettelijke competenties te voldoen.
Het Besluit inschrijving is vastgesteld ter invulling van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbtv. In het Besluit inschrijving is neergelegd dat een vertaler in het register kan worden ingeschreven na het overleggen van een getuigschrift waaruit blijkt dat hij een vertalertoets heeft afgelegd, die voldoet aan het door de Raad voor Rechtsbijstand vastgestelde kader voor toetsen. Is een dergelijke toets niet beschikbaar, dan kan een verzoek tot inschrijving in uitzonderlijke gevallen worden voorgelegd aan de commissie, indien een vertaler voldoet aan de in artikel 3 van het Besluit inschrijving omschreven instapcriteria.
Uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2011 in zaak nr. 201011478/1/H3 volgt dat uit artikel 3 van de Wbtv, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Bbtv, en bezien in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van de Wbtv (Kamerstukken II, 2004/05, 29 936, nr. 8, blz. 8-9), voortvloeit dat een vertaler slechts voor inschrijving in het register in aanmerking komt indien hij de taal waarvoor hij wenst te worden ingeschreven op hbo-niveau beheerst. Het ligt op de weg van de vertaler om dit aan te tonen.
In de verklaring van het Hof van Beroep is vermeld dat [appellant] een officiële tolk en vertaler is voor de talencombinatie Nederlands - Koerdisch en Nederlands - Arabisch en dat hij op 7 oktober 2012 voor dit vakgebied als deskundige is benoemd. [appellant] wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de minister aan deze benoeming is voorbijgegaan, aangezien de minister zich in het besluit van 10 april 2013 op het standpunt heeft gesteld dat de benoeming door het Hof van Beroep inschrijving in het register niet rechtvaardigt. [appellant] heeft ook in hoger beroep op geen enkele wijze aangetoond aan welke eisen hij heeft moeten voldoen om te worden ingeschreven als tolk dan wel vertaler bij het Hof van Beroep. Uit deze benoeming volgt dan ook niet dat hij het Koerdisch en Arabisch op hbo-niveau beheerst. Reeds omdat [appellant] niet aan het vereiste hbo-niveau voldoet en hij derhalve niet heeft aangetoond aan de cumulatieve criteria van artikel 3 van het Besluit inschrijving te voldoen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister het verzoek zonder voorlegging aan de commissie heeft mogen afwijzen. De Afdeling laat derhalve in het midden of het Besluit inschrijving gelet op de door [appellant] aangehaalde nota van toelichting een te beperkte invulling is van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbtv.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. De Vries
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2014
582-805.