ECLI:NL:RVS:2014:4177

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
19 november 2014
Zaaknummer
201402250/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Stadscentrum Hoogezand-Sappemeer en beroep tegen vaststelling

Op 19 november 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Stadscentrum" van de gemeente Hoogezand-Sappemeer. Het bestemmingsplan, dat op 13 januari 2014 door de raad is vastgesteld, heeft als doel een actueel juridisch planologisch kader te bieden voor het stadscentrum. Appellant A en appellant B, beiden wonend in Hoogezand, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij zich niet op de hoogte gesteld voelden van het vaststellingsbesluit en omdat zij menen dat de raad ten onrechte geen schriftelijke mededeling heeft gedaan van de overschrijding van de termijn voor het vaststellen van bestemmingen.

De Afdeling heeft de zaak op 22 oktober 2014 behandeld. Tijdens de zitting is de raad vertegenwoordigd door M. Vulpes, E.M.E. Jansema en A.R. van der Zee. De appellanten betogen dat de raad de bouwhoogtes voor hun percelen ten onrechte heeft beperkt en dat horeca en detailhandel niet als hoofdfunctie zijn toegestaan op hun perceel. De raad heeft echter gesteld dat de bestemmingen in overeenstemming zijn met het gemeentelijk beleid en dat de bouwhoogtes aansluiten bij de feitelijke situatie.

De Afdeling heeft overwogen dat de raad beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van bestemmingsplannen en dat de appellanten niet hebben aangetoond dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de appellanten is ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen, omdat het bestreden besluit geen onrechtmatig besluit inhoudt. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 19 november 2014.

Uitspraak

201402250/1/R4.
Datum uitspraak: 19 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Hoogezand, gemeente Hoogezand-Sappemeer,
en
de raad van de gemeente Hoogezand-Sappemeer,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Stadscentrum" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2014, waar [appellant], in persoon van [appellant A], en de raad, vertegenwoordigd door M. Vulpes, E.M.E. Jansema en A.R. van der Zee, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het plan voorziet in een actueel juridisch planologisch kader voor het stadscentrum van Hoogezand-Sappemeer en is conserverend van aard.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. [appellant] betoogt dat hij ten onrechte niet van het vaststellingsbesluit op de hoogte is gebracht.
3.1. Ingevolge artikel 3:44, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschiedt de mededeling van het vaststellingsbesluit door toezending van een exemplaar van het besluit aan degenen die over het ontwerp van het besluit zienswijzen naar voren hebben gebracht.
3.2. Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om deze reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
4. Verder betoogt hij dat de raad ten onrechte geen schriftelijke mededeling heeft gedaan van de overschrijding van de termijn zoals genoemd in artikel 3.1, vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).
4.1. Ingevolge artikel 3.1, vijfde lid, gelezen in onderlinge samenhang met het tweede lid, van de Wro dient van een overschrijding van de termijn om de bestemming van gronden binnen een periode van tien jaar telkens opnieuw vast te stellen een schriftelijke mededeling te worden gedaan. Het college van burgemeester en wethouders legt deze mededeling bij het bestemmingsplan waarin de bestemming van de grond laatstelijk is aangewezen, ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage. Van de terinzagelegging wordt tevens mededeling gedaan in de Staatscourant en voorts langs elektronische weg.
4.2. Dit artikel schept geen verplichting voor deze procedure en dit mogelijke gebrek kan reeds om deze reden niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
5. [appellant] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Centrum - Stadscentrum 2" voor zover dit betrekking heeft op de percelen [locatie 1] en [locatie 2]. De bouwvlakken en de bouwhoogtes van de woning en het [Squash- en golfcentrum] (hierna: het squashcentrum) zijn volgens [appellant] ten onrechte beperkt tot de bestaande situatie. In het voorheen geldende plan was volgens hem een bouwhoogte van 15 meter toegestaan.
Hij betoogt voorts dat horeca en detailhandel op het perceel [locatie 2] ten onrechte niet als hoofdfunctie mogelijk zijn. [appellant] voert aan dat de horeca en detailhandel niet ondergeschikt zijn aan de sportfunctie, omdat deze functies een eigen klantenstroom hebben. De horecafunctie is hierdoor ten onrechte opnieuw onder het overgangsrecht gebracht. Ten slotte is het squashcentrum ten onrechte niet opgenomen in de lijst met bestaande bedrijven die als bijlage bij de planregels is opgenomen, aldus [appellant].
5.1. De raad stelt dat de woning van [appellant] en het squashcentrum als zodanig zijn bestemd. In het voorheen geldende plan hadden de woning en het squashcentrum de bestemming "Uit te werken Centrumdoeleinden". Daarin was vermeld dat de bouwhoogte minimaal 5 en maximaal 15 meter mag bedragen. Conform de feitelijke situatie is ter plaatse van de woning een bouwhoogte van 6 meter en ter plaatse van het squashcentrum een bouwhoogte van 7 meter toegelaten.
De raad stelt verder dat de horeca en detailhandel binnen het squashcentrum conform de feitelijke situatie als ondergeschikte functies zijn toegelaten. De horeca is volgens de raad derhalve niet opnieuw onder het overgangsrecht gebracht. De raad voert verder aan dat deze functies ter plaatse als zelfstandige functie niet in overeenstemming zouden zijn met het gemeentelijk beleid.
5.2. [appellant] woont op [locatie 1] en exploiteert op [locatie 2] een squashcentrum met een golfsimulator. Beide percelen hebben de bestemming "Centrum - Stadscentrum 2". Voor [locatie 1] voorziet het plan in een bouwvlak met de aanduiding "maximum bouwhoogte (m) = 6". Voor [locatie 2] voorziet het plan in een bouwvlak met de aanduiding "maximum bouwhoogte (m) = 7".
5.2.1. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels voorziet de bestemming "Centrum - Stadscentrum 2" in de volgende hoofdfuncties:
a. Detailhandel: ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
b. Bedrijven genoemd in de Bedrijvenlijst of daarmee vergelijkbaar;
c. Dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling;
d. Horecacategorie 1, 2 en 3 ter plaatse van de aanduiding "horeca tot en met horecacategorie 1";
e. Horecacategorie 2 en 3 ter plaatse van de aanduiding "horeca tot en met horecacategorie 2";
f. Maatschappelijke voorzieningen;
g. Kantoor;
h. Wonen;
i. Bestaande kamerverhuur in de panden voorkomend op de Lijst bestaande kamerverhuurpanden.
Ingevolge artikel 1, lid 1.35, worden onder maatschappelijke voorzieningen verstaan: educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, gezondheidszorg, kinderopvang, buitenschoolse opvang alsook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca en bedrijfsmatige activiteiten ten dienste van deze voorzieningen.
5.2.2. Op grond van het vorige bestemmingsplan "Stadscentrum, herziening ex artikel 30 WRO", door de raad vastgesteld op 27 april 2004 (hierna: het vorige plan), hadden de gronden de bestemming "Uit te werken Centrumdoeleinden (UW 2)".
Ingevolge artikel 13, lid 13.1 van de voorschriften van het vorige plan zijn de op de plankaart als "UW 2" aangewezen gebieden bestemd voor:
a. Dienstverlenende bedrijven en Kantoren
b. Maatschappelijke voorzieningen
c. Horeca, categorie II en III
d. Horeca categorie I, mits de gronden op de plankaart worden voorzien van een aanduiding Horeca I
e. Detailhandel, indien de gronden op de plankaart zijn aangeduid met "DETAILHANDEL";
[…].
Ingevolge lid 13.2, onder 13.2.3, van dat artikel, moet en mag de bouwhoogte van gebouwen ten noorden van het spoor minimaal 5 meter en maximaal 15 meter bedragen.
5.3. In de plantoelichting is vermeld dat het bestemmingsplan actualiserend van aard is. Het bestaande toegestane gebruik en de aanwezige bebouwing zijn van een passende bestemming voorzien. In dit bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen.
Voorts is in de plantoelichting vermeld dat in overeenstemming met het beleid duidelijk afgebakende winkelgebieden zijn aangewezen met het oog op het opheffen van de sterke versnippering van de detailhandelstructuur. In het plangebied wordt om die reden buiten de winkelgebieden geen nieuwe detailhandel toegelaten. Bestaande detailhandel wordt van een maatbestemming voorzien. Tevens is daarin vermeld dat het stadscentrum is aangewezen als het gebied waar de horeca zich het beste kan concentreren en waar dit ook gestimuleerd kan worden. In woongebieden is de bestaande horeca het maximum en kan een restrictief beleid gevoerd worden.
5.4. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Ter zitting is komen vast te staan dat de voorziene bouwhoogtes aansluiten bij de feitelijke situatie ter plaatse. Gelet hierop en op het feit dat van concrete bouwplannen van [appellant] niet is gebleken, heeft de raad in redelijkheid in het kader van dit conserverende en actualiserende plan kunnen volstaan met het vastleggen van de bestaande bouwhoogtes.
Met betrekking tot de horeca en detailhandel op het perceel [locatie 2] overweegt de Afdeling het volgende. Over de horeca heeft [appellant] ter zitting toegelicht dat in het squashcentrum een bar en een zaal aanwezig zijn, die worden gebruikt voor feesten, partijen, vergaderingen en recepties. Deze activiteiten worden bijna altijd gehouden als het squashcentrum is geopend en hangen vaak samen met een sportieve activiteit. Soms wordt volgens [appellant] een losse activiteit georganiseerd buiten de openingstijden van het squashcentrum. Verder bestaat de detailhandel uit de verkoop van sportgerelateerde artikelen, met name squashrackets, golfclubs en -ballen en zeilartikelen, binnen de openingstijden van het squashcentrum. De sportartikelen zijn deels uitgestald in een aparte, daarvoor ingerichte hoek van de horecaruimte en deels achter de bar. Gelet op deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wat omvang betreft, ondergeschikte, en grotendeels aan de sportfunctie gerelateerde functies betreft. Voorts is het gemeentelijk beleid gericht op concentratie van zelfstandige horeca en detailhandel in het centrumgebied, terwijl het squashcentrum van [appellant] niet binnen dat centrumgebied ligt. Gelet hierop heeft de raad dan ook in redelijkheid kunnen volstaan met het mogelijk maken van ondergeschikte horeca en detailhandel.
Het squashcentrum is overigens niet in de bedrijvenlijst van artikel 4, lid 4.1, sub b van de planregels opgenomen omdat het rechtstreeks is toegelaten onder sub f van dat artikel. Daarin is het begrip ‘maatschappelijke voorzieningen’ opgenomen waaronder ingevolge artikel 1, lid 1.35 ook sportvoorzieningen worden begrepen. Dit is tevens vermeld in paragraaf 6.2.2.1 van de plantoelichting.
5.5. Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid de bestemming "Centrum - Stadscentrum 2" aan de percelen [locatie 1] en [locatie 2] kunnen toekennen.
5.6. Het beroep is ongegrond.
6. Voorts heeft [appellant] verzocht de raad te veroordelen tot vergoeding van schade die hij stelt te lijden als gevolg van het vaststellingsbesluit. Tevens stelt hij schade te hebben geleden als gevolg van onzekerheid in de periode voorafgaand aan de planprocedure en de kosten die zijn gemaakt voor onderzoek en juridische bijstand in die periode.
6.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c van de Awb kan om vergoeding van schade in verband met een onrechtmatig besluit of het niet tijdig nemen van een besluit worden verzocht. Gelet op overweging 4.5 is het beroep van [appellant] ongegrond en dient het verzoek om schadevergoeding op dit punt reeds hierom te worden afgewezen.
Voor zover [appellant] daarnaast schadevergoeding vordert vanwege volgens hem geleden schade die niet het gevolg is van het bestreden besluit, overweegt de Afdeling dat het bestreden besluit geen beslissing behelst over die schade en dat die schade daarom in de onderhavige procedure niet aan de orde is. Het verzoek dient in zoverre om die reden te worden afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2014
545-808.