ECLI:NL:RVS:2014:4187

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
19 november 2014
Zaaknummer
201402803/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor dakopbouw op woning in Dieren

In deze zaak gaat het om een omgevingsvergunning die op 2 mei 2013 door het college van burgemeester en wethouders van Rheden is verleend voor een dakopbouw op een woning aan de [locatie] te Dieren. De vergunninghouder had eerder, in 2007, een bouwvergunning aangevraagd voor een dakopbouw, maar deze was geweigerd omdat het gebruik van de dakopbouw in strijd was met het bestemmingsplan. Na de verlening van de omgevingsvergunning heeft appellante A en appellante B bezwaar gemaakt, wat door het college ongegrond werd verklaard. Hierop hebben zij beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland, die op 27 februari 2014 het beroep ongegrond verklaarde. Tegen deze uitspraak hebben appellanten hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 oktober 2014 behandeld. De appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de dakopbouw niet in strijd is met de oppervlakte-eis van 50 m² voor een beroep aan huis. Appellanten stellen dat de dakopbouw ook voor bedrijfsdoeleinden zal worden gebruikt, wat in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. De Afdeling overweegt dat bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet alleen gekeken moet worden naar het gebruik, maar ook naar de intentie van het bouwwerk. De Afdeling concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de dakopbouw voor woondoeleinden zal worden gebruikt en dat de oppervlakte-eis niet wordt overschreden.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat, indien de dakopbouw in de praktijk voor bedrijfsdoeleinden wordt gebruikt, appellanten het college om handhaving kunnen verzoeken. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201402803/1/A4.
Datum uitspraak: 19 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante]), wonend te Dieren, gemeente Rheden,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 februari 2014 in zaak nr. 13/7493 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rheden.
Procesverloop
Bij besluit van 2 mei 2013 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor een reeds gerealiseerde dakopbouw op een woning aan de [locatie] te Dieren.
Bij besluit van 28 oktober 2013 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2014, waar [appellante A], en het college, vertegenwoordigd door Y. Soepenberg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] als partij gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, voor zover van belang, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Dieren-Noord, locatie [locatie] te Dieren" rust op het perceel de bestemming "Wonen".
Ingevolge artikel 3.1 van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. woondoeleinden (...);
b. een beroep aan huis (...).
Ingevolge artikel 3.4, onder a, is gebruik van ruimten binnen de woning dan wel een (vrijstaand) bijgebouw ten behoeve van de uitoefening van een beroep aan huis of een bedrijfsactiviteit toegestaan mits:
1. de activiteit wordt uitgeoefend door in ieder geval de bewoner van de woning;
2. de ruimte(n) waar de activiteiten plaatsvinden niet groter is dan 50 m²;
3. het gebruik geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefmilieu heeft;
4. het gebruik geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer heeft en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt, tenzij de initiatiefnemer voorziet in extra parkeerruimte op het eigen perceel.
2. [vergunninghouder] heeft een adviseursbedrijf aan huis aan de [locatie]. Eerder, in 2007, heeft hij voor een dakopbouw een bouwvergunning gevraagd. Bij uitspraak van 18 november 2009 in zaak nr. 200902373/1/H1 heeft de Afdeling overwogen dat uit de aanvraag die destijds was gedaan volgt dat de berging en het archief die in de dakopbouw zijn voorzien, niet alleen ten behoeve van de woning zullen worden gebruikt, maar ook ten behoeve van het bedrijf en dat dit beoogde gebruik van de dakopbouw in strijd is met het destijds geldende bestemmingsplan.
Na die uitspraak heeft [vergunninghouder] op 4 maart 2013 een nieuwe aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een dakopbouw.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat als gevolg van het bouwplan de in het bestemmingsplan vermelde maximale oppervlakte van 50 m² voor een beroep aan huis niet wordt overschreden. Daartoe voert hij aan dat het achterste deel van en de berging in de dakopbouw zullen worden gebruikt voor bedrijfsdoeleinden. Ook de buitenentree onder het overstek en de trap naar de dakopbouw worden volgens [appellante] voor bedrijfsdoeleinden gebruikt.
Wat de ruimten in de dakopbouw betreft wijst [appellante] erop dat de Afdeling in de uitspraak van 18 november 2009 heeft overwogen dat uit de bouwaanvraag uit 2007 volgt dat de berging en het archief die in de dakopbouw zijn voorzien niet alleen ten behoeve van de woning op het perceel zullen worden gebruikt, maar ook ten behoeve van het bedrijf. Volgens hem is die situatie niet gewijzigd, temeer nu door het wijzigen van de trap, het plaatsen van een dakkapel en dakraam en het maken van een wandopening het gebruik voor bedrijfsdoeleinden extra wordt benadrukt. Tot slot wijst hij erop dat het bedrijf tijdens een inspraakavond van de raad op 15 juni 2010 heeft verklaard dat het in stand laten van de dakopbouw van levensbelang is voor het bedrijf.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 augustus 2013 in zaak nr. 201300301/1/A1) moet bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, doch moet mede worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Er is strijd met de bestemming indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.
3.2. In de aanvraag uit 2007 was vermeld dat de dakopbouw zowel voor wonen als werken bedoeld was. In de door [vergunninghouder] ingediende aanvraag van 4 maart 2013 om de omgevingsvergunning wordt echter vermeld dat de dakopbouw wordt en zal worden gebruikt voor wonen. Op de bij de aanvraag behorende bouwtekening staat dat de in de dakopbouw voorziene verblijfsruimten een woonfunctie hebben. De enkele stelling van [appellante] dat de aanvraag van 4 maart 2013 vrijwel identiek is aan die uit 2007, is onvoldoende om - in afwijking van de duidelijke bewoordingen van de aanvraag en de bijbehorende bouwtekeningen - aan te nemen dat is beoogd de dakopbouw voor bedrijfsdoeleinden te gebruiken.
De bouwkundige wijzigingen in de aanvraag van 4 maart 2013 ten opzichte van de aanvraag uit 2007 bieden evenmin grond om aan te nemen dat de dakopbouw voor bedrijfsdoeleinden is bedoeld, te minder nu [vergunninghouder] ter zitting heeft gemotiveerd dat deze dienen ter vergroting van het woongenot. Verder acht de Afdeling het aannemelijk dat met de namens [vergunninghouder] ten overstaan van de raad gemaakte opmerkingen niet is bedoeld dat de dakopbouw als zodanig noodzakelijk is voor het bedrijf, maar dat een eventuele afbraak van de dakopbouw een zodanige schadepost zal zijn dat het bedrijf daardoor failliet gaat. Dat, zoals [appellante] ter zitting heeft gesteld, hij ’s avonds licht ziet branden in de dakopbouw en dat er soms meerdere auto’s bij de woning geparkeerd staan, rechtvaardigt evenmin de conclusie dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat de dakopbouw in strijd met de aanvraag voor bedrijfsdoeleinden zal worden gebruikt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank er terecht van uitgegaan dat de dakopbouw voor woondoeleinden zal worden gebruikt. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de in het bestemmingsplan vermelde oppervlakte-eis van 50 m² voor een beroep aan huis niet wordt overschreden, zodat geen aanleiding bestond de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wegens strijd met artikel 3.4, onder a, van de planregels te weigeren. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat voor zover blijkt dat de dakopbouw in de praktijk wel geheel of gedeeltelijk wordt gebruikt voor bedrijfsdoeleinden, [appellante] het college om handhaving kan verzoeken.
Het betoog faalt.
4. Nu de overige ruimten van de woning geen onderdeel uitmaken van de aanvraag en hetgeen is aangevraagd niet in strijd is met het bestemmingsplan, behoeft hetgeen [appellante] heeft aangevoerd over die verblijfruimten en de wijze waarop de oppervlakte van ruimten dient te worden gemeten, geen bespreking.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2014
457-784.