ECLI:NL:RVS:2014:4205

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
19 november 2014
Zaaknummer
201404207/1/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging tracébesluit Sporen in Arnhem 2014 wegens niet-ontvankelijkheid en strijd met zorgvuldigheidsbeginsel

Op 19 november 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het tracébesluit "Sporen in Arnhem 2014". Dit tracébesluit, vastgesteld door de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu op 1 april 2014, betreft de uitbreiding van het spoor in Arnhem, inclusief de aanleg van een vierde perron en nieuwe perronsporen. Tegen dit besluit hebben de Vereniging van Eigenaars Beaulieuflat en andere appellanten beroep ingesteld, waarbij zij zich vooral richtten op de afweging van de staatssecretaris met betrekking tot laagfrequent geluid en de gevolgen daarvan voor de bewoners van de Beaulieuflat.

De Afdeling oordeelde dat het beroep van enkele appellanten niet-ontvankelijk was, omdat zij niet de juiste machtigingen hadden overgelegd. Voor de overige appellanten oordeelde de Afdeling dat het tracébesluit in strijd was met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de staatssecretaris niet voldoende onderzoek had gedaan naar de mogelijke schade door laagfrequent geluid. De staatssecretaris had weliswaar een maatwerktraject aangekondigd, maar had niet in alle woningen metingen verricht en had daardoor geen volledig beeld van de schade die bewoners zouden kunnen lijden.

De Afdeling vernietigde het tracébesluit, maar besloot de rechtsgevolgen ervan in stand te laten, omdat de staatssecretaris na de vaststelling van het besluit alsnog metingen had laten verrichten en had aangegeven hoe de schade zou worden afgehandeld. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan de appellanten. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het vaststellen van besluiten die invloed hebben op de leefomgeving van bewoners.

Uitspraak

201404207/1/R6.
Datum uitspraak: 19 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2014 heeft de staatssecretaris het tracébesluit "Sporen in Arnhem 2014" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De staatssecretaris en [appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2014, waar [appellant] en anderen, in de personen van [gemachtigden], en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. H.A.J. Gierveld, werkzaam bij het ministerie, mr. I.A.A. Manders en ing. J.W. van den Brink, beiden werkzaam bij ProRail, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
Overwegingen
1. Het tracébesluit omvat de inmiddels gerealiseerde spooruitbreiding in Arnhem, waarbij onder meer het station is uitgebreid met een vierde perron en twee nieuwe perronsporen.
Het tracébesluit is vastgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 2 oktober 2013, in zaak nr. 201207300/1/R4 waarbij het tracébesluit "Sporen in Arnhem 2012" is vernietigd. Uit de toelichting bij het tracébesluit volgt dat bij de vaststelling van het tracébesluit nieuwe afwegingen hebben plaatsgevonden over het aspect trillingen en over het aspect laagfrequent geluid. De overige onderdelen van het tracébesluit zijn volgens de toelichting niet gewijzigd ten opzichte van de tracébesluiten "Sporen in Arnhem" uit 2009, 2010, 2011 en 2012. Deze tracébesluiten zijn vernietigd bij uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2011, in zaak nrs. 200904295/1/M2 en 201009685/1/M2 en de hiervoor genoemde uitspraak.
2. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt een beroepschrift ondertekend. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 kan het beroep ingevolge artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.1. Het beroep van [appellant] en anderen is ingesteld door het bestuur van de Vereniging van Eigenaars Beaulieustraat 2/4-IV (even) en Bovenbrugstraat 1/1A-IV (hierna: VvE van de Beaulieuflat) te Arnhem namens de appartementsgerechtigden die zijn vermeld op de bij het beroepschrift gevoegde namenlijst. Het beroepschrift is ondertekend door [een der gemachtigde], als vertegenwoordiger van het bestuur van de VvE van de Beaulieuflat. De personen die vermeld staan op genoemde namenlijst hebben het beroepschrift niet ondertekend of een verklaring ondertekend waaruit volgt dat het bestuur van de VvE van de Beaulieuflat gemachtigd is namens hen beroep in te stellen.
Bij brief van 22 mei 2014 is het bestuur van de VvE van de Beaulieuflat gewezen op dit verzuim en is zij in de gelegenheid gesteld het te herstellen. Hierbij is vermeld dat, indien het verzuim niet binnen de gestelde termijn wordt hersteld, er rekening mee moet worden gehouden dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk wordt verklaard. Binnen de gestelde termijn zijn machtigingen overgelegd waaruit de gestelde vertegenwoordiging blijkt. [4 appellanten] hebben echter geen machtigingen overgelegd waaruit de gestelde vertegenwoordiging blijkt.
2.2. Gelet hierop is het beroep van [appellant] en anderen, voor zover ingesteld door [4 appellanten], niet-ontvankelijk.
3. Het beroep van [appellant] en anderen richt zich tegen de afweging die de staatssecretaris heeft gemaakt ten aanzien van het aspect laagfrequent geluid. Zij voeren aan dat uit de toelichting bij het tracébesluit volgt dat zich in woningen in de Beaulieuflat overschrijdingen voordoen in de 63 Hz octaafband en dat daarmee niet wordt voldaan aan het voor laagfrequent geluid gehanteerde beoordelingskader van methode "De Ruiter". Volgens [appellant] en anderen had de staatssecretaris het tracébesluit niet mogen vaststellen zonder de zekerheid te bieden dat maatregelen worden getroffen om de nadelige gevolgen te beperken dan wel dat een volledige financiële compensatie wordt geboden. Dat in de toelichting staat dat een vervolgtraject is gestart waarbij met de afzonderlijke bewoners afspraken zullen worden gemaakt met betrekking tot vergoeding van schade wegens vermindering van het woon- en leefklimaat is volgens hen te vrijblijvend.
3.1. In de toelichting bij het tracébesluit staat dat voor de beoordeling van het optredende laagfrequent geluid gebruik is gemaakt van methode "De Ruiter". In de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 2 oktober 2013 is overwogen dat de minister in redelijkheid ervoor heeft kunnen kiezen om deze methode toe te passen voor de beoordeling van het laagfrequent geluid vanwege het tracébesluit Sporen in Arnhem. De toepassing van deze methode wordt door [appellant] en anderen niet bestreden.
Uit de toelichting bij het tracébesluit volgt dat ter beperking van de toename van laag frequente geluidniveaus Under Sleeper pads zijn gerealiseerd binnen de spoorzone. Door deze maatregel wordt de hinder van laagfrequent geluid beperkt, maar in een aantal woningen in de Beaulieuflat kan nog steeds niet worden voldaan aan de waarden in octaafband 63 Hz van methode "De Ruiter". De in deze octaafband geldende maximale waarde van 55 dB wordt volgens de toelichting in een aantal woningen van de Beaulieuflat met zes tot twaalf dB overschreden. Er zijn volgens de toelichting geen andere maatregelen bij de bron en in de overdracht mogelijk om het optredende laagfrequent geluid te verminderen. Het treffen van maatregelen in de woningen kan volgens de toelichting een te grote impact hebben op de bruikbaarheid van de woningen, zodat een traject van maatwerk is gestart met de bewoners van de woningen in de Beaulieuflat. Een eerste stap daarin bestaat volgens de toelichting uit het uitvoeren van metingen in alle woningen in de Beaulieuflat om het niveau van laagfrequent geluid per woning vast te stellen en deze te toetsen aan de waarden van methode "De Ruiter". Na het objectiveren van de mate van hinder zal volgens de toelichting in overleg met de bewoners van de afzonderlijke woningen het vervolgtraject worden vastgesteld. Daarbij zal volgens de toelichting worden gekeken naar de mogelijkheden om de bewoners al dan niet onder toepassing van artikel 12 van het tracébesluit een financiële compensatie te bieden voor schade wegens vermindering van hun woon- en leefklimaat.
3.2. In aanvulling op de toelichting bij het tracébesluit stelt de staatssecretaris in zijn verweerschrift dat het maatwerktraject is gestart, maar dat nog niet in alle woningen metingen zijn verricht. Het was dan ook volgens de staatssecretaris niet mogelijk om in het tracébesluit al te treffen maatregelen aan woningen op te nemen of om concrete toezeggingen te doen ten aanzien van financiële compensatie. Verder stelt de staatssecretaris dat de wijze waarop de omvang van de waardevermindering van de woningen en de omvang van de schade dient te worden vastgesteld buiten het bereik van de procedure tot vaststelling van het tracébesluit valt en dat tegen een beschikking tot betaling van schadevergoeding een aparte rechtsgang openstaat.
3.3. Bij de beoordeling van de vraag of de staatssecretaris het tracébesluit in redelijkheid heeft kunnen vaststellen, dient onder meer te worden betrokken of hij heeft onderzocht welke schade kan optreden en of deze zodanig is dat het voorkomen daarvan zwaarder moet wegen dan het belang dat is gediend met het tracébesluit. Voorts dient hierbij te worden betrokken dat ten aanzien van mogelijk optredende schade als gevolg van het tracébesluit in ieder geval dient vast te staan dat er een regeling is voor de afhandeling van deze schade en welke regeling dat is.
3.4. In artikel 7c van het tracébesluit is vastgesteld dat ter beperking van de toename van laag frequente geluidniveaus over een spoorlengte tussen km 91.48 en km 91.67 onder de sporen 10 en 11 onder de dwarsliggers Under Sleeper Pads zullen worden gerealiseerd binnen de spoorzone. Niet in geschil is dat met het treffen van deze maatregel niet in alle woningen in de Beaulieuflat voldaan kan worden aan de beoordelingscriteria van methode "De Ruiter". In geschil is of de staatssecretaris bij de vaststelling van het tracébesluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen heeft vergaard en heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar de nadeelcompensatieregeling op grond van de Tracéwet.
3.5. Vast staat dat een aantal bewoners van de Beaulieuflat schade lijdt als gevolg van een toename van het laagfrequent geluid vanwege de spooruitbreiding die in het tracébesluit wordt mogelijk gemaakt. Gelet hierop had de staatssecretaris met het oog op een zorgvuldige belangenafweging, voorafgaand aan de vaststelling van het tracébesluit, moeten onderzoeken op welke wijze de nadelige gevolgen voor de bewoners van de Beaulieuflat kunnen worden beperkt. Nu de staatssecretaris slechts in een drietal woningen in de Beaulieuflat metingen heeft verricht en daardoor ten tijde van de vaststelling van het tracébesluit nog niet een volledig beeld had van welke schade de bewoners van de Beaulieuflat lijden als gevolg van het tracébesluit is de Afdeling van oordeel dat het besluit in zoverre niet is genomen met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.
Het betoog slaagt.
3.6. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, gegrond. Het tracébesluit komt wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
4. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid van de Awb geheel in stand te laten en overweegt hiertoe het volgende.
4.1. De staatssecretaris heeft in zijn nadere stukken naar voren gebracht dat na de vaststelling van het tracébesluit in overleg met het bestuur van de VvE van de Beaulieuflat door Movares metingen zijn verricht in achttien appartementen van de Beaulieuflat teneinde het laagfrequent geluid vanwege het bestreden besluit vast te stellen. In één appartement zijn geen metingen verricht, omdat de eigenaar daartoe geen toestemming gaf. De resultaten van deze metingen zijn neergelegd in het rapport "Laagfrequent geluid Beaulieuflat Arnhem" 2014 versie 1.0. Deze resultaten zijn besproken met het bestuur van de VvE van de Beaulieuflat. Dit wordt door [appellant] en anderen niet betwist.
Uit het rapport volgt dat in vijf appartementen van de Beaulieuflat overschrijdingen zijn vastgesteld van de normen van methode "De Ruiter" als gevolg van het gebruik van de nieuwe sporen 10 en 11. Niet in geschil is dat in samenspraak met het bestuur van de VvE van de Beaulieuflat twee onafhankelijke deskundigen de opdracht hebben gekregen om een financiële compensatie te bepalen voor de vijf eigenaren van de appartementen waar de overschrijdingen van de voor laagfrequent geluid gehanteerde normen zich voordoen. Volgens de stukken is daarbij tot uitgangspunt genomen dat de eigenaren volledig schadeloos dienen te worden gesteld voor de schade die zij lijden als gevolg van de overschrijding van de door de staatssecretaris in dit geval gehanteerde normen voor laagfrequent geluid.
4.2. [appellant] en anderen hebben ter zitting naar voren gebracht te twijfelen aan de representativiteit van de verrichte metingen. Zij voeren daartoe aan dat de diverse metingen tot verschillende resultaten hebben geleid. Daarnaast voeren zij aan dat de dichtbijgelegen sporen verkeerd worden gebruikt doordat zowel lege als beladen goederentreinen met hoge snelheid over deze sporen rijden in de dag-, avond- en nachtperiode. Deze treinen rijden richting Duitsland en zijn niet meegenomen in de metingen, die overdag zijn gedaan, teneinde het optredende laagfrequent geluid vast te stellen, aldus [appellant] en anderen. Niet duidelijk is hoe in de toekomst wordt voorkomen dat deze treinen gebruik maken van deze sporen. In dat kader hebben zij ter zitting een krantenartikel uit "De Gelderlander" van 17 oktober 2014 overgelegd, waarin staat dat tussen 2015 en 2022 meer goederentreinen zullen rijden over de IJssellijn (Arnhem-Zutphen), omdat Duitsland volgend jaar begint met de aanleg van een derde spoor in aansluiting op de Betuweroute in Nederland.
De staatssecretaris heeft over het gebruik van de betrokken sporen naar voren gebracht dat het rijden van goederentreinen over deze sporen incidenteel kan voorkomen. Het uitgangspunt van het tracébesluit is volgens de staatssecretaris dat na 2020 geen goederentreinen meer over de sporen 10 en 11 rijden en dat deze sporen worden gebruikt door reizigerstreinen. De reizigerstreinen die rijden over deze sporen zijn volgens de staatssecretaris meegenomen in de metingen. Daarover heeft de staatssecretaris naar voren gebracht dat dit veelal dezelfde soort treinen zijn die rijden met ongeveer gelijke snelheid, zodat volgens de staatssecretaris de metingen representatief zijn voor het gebruik van de sporen. Voorts heeft de staatssecretaris naar voren gebracht dat het gebruik van de Betuweroute zal worden gestimuleerd, zodat goederenverkeer vaker via die route naar Duitsland rijdt en het goederenverkeer over Arnhem afneemt.
De sporen 10 en 11 zijn de sporen van het nieuwe vierde perron dat in het tracébesluit wordt mogelijk gemaakt. Deze sporen liggen dichter bij de bebouwing, dan de andere sporen. De verrichte metingen zien op het gebruik van deze nieuwe sporen 10 en 11. De Afdeling acht met de door [appellant] en anderen bij de metingen gemaakte kanttekeningen, mede gelet op de door de staatssecretaris gegeven uiteenzetting, niet aannemelijk gemaakt dat de verrichte metingen niet representatief zijn. Daarbij betrekt de Afdeling dat hetgeen over het spoorgebruik is vermeld in het overgelegde krantenartikel geen gevolg is van het vastgestelde tracébesluit en daarom in deze procedure niet aan de orde is.
4.3. Voorts voeren [appellant] en anderen aan dat niet vast staat of de vijf appartementen in de toekomst nog bewoonbaar zullen zijn. Zij vrezen dat de eigenaren van de overige veertien appartementen schade zullen lijden wanneer de vijf appartementen in de onderste verdiepingen van de Beaulieuflat onbewoonbaar worden verklaard en leeg komen te staan.
De staatssecretaris heeft daarover ter zitting naar voren gebracht dat een toetsingscommissie zich zal buigen over schadeloosstelling van de vijf appartementen waar de overschrijdingen van de normen voor laagfrequent geluid zijn gemeten. Daarbij zal worden bezien of deze woningen onbewoonbaar moeten worden verklaard, aldus de staatssecretaris. Dat is nu volgens de staatssecretaris nog niet bekend. De staatssecretaris heeft ter zitting toegezegd dat wanneer de woningen onbewoonbaar worden verklaard in overleg met het bestuur van de VvE van de Beaulieuflat een nieuw onderzoek zal worden gestart naar de gevolgen van die onbewoonbaarverklaring voor de overige appartementen en de schade die daardoor wordt geleden.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat de staatssecretaris na vaststelling van het tracébesluit alsnog heeft onderzocht welke schade kan optreden. Daarbij heeft de staatssecretaris toegelicht op welke wijze de schade wordt afgehandeld. De hiervoor weergegeven toelichting van de staatssecretaris, biedt naar het oordeel van de Afdeling voldoende zekerheid dat een belanghebbende die schade ondervindt, voor zover die schade niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, deze op grond van artikel 22, eerste lid, van de Tracéwet vergoed zal krijgen. [appellant] en anderen hebben geen omstandigheden naar voren gebracht die op voorhand aanleiding geven voor het oordeel dat deze schade zodanig is dat de staatssecretaris daaraan een zwaarder gewicht had moeten toekennen dan aan het belang dat is gediend met de vaststelling van het tracébesluit.
5. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
6. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet ontvankelijk voor zover ingesteld door [4 appellanten];
II. verklaart het beroep voor het overige gegrond;
III. vernietigt het tracébesluit "Sporen in Arnhem 2014" van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 420,60 (zegge: vierhonderdtwintig euro en zestig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI. gelast dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Alderlieste
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2014
590.