ECLI:NL:RVS:2014:4212

Raad van State

Datum uitspraak
7 november 2014
Publicatiedatum
19 november 2014
Zaaknummer
201408906/1/A3 en 201408906/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter inzake voorlopige voorziening en verlenging huisverbod

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [verzoekster] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 31 oktober 2014. [verzoekster] heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De zaak betreft een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een huisverbod dat door de burgemeester van Rotterdam is opgelegd. De openbare zitting vond plaats op 7 november 2014, waar de voorzitter, Staatsraad mr. C.J. Borman, en griffier mr. E.A. Binnema aanwezig waren. Tijdens de zitting was [verzoekster] vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Smit, terwijl de burgemeester werd vertegenwoordigd door mr. I. Plaisier, mr. S. Soerdien en T. van der Bijl.

De voorzitter heeft in zijn beslissing de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De gronden van de beslissing zijn gebaseerd op het feit dat [verzoekster] op 24 oktober 2014 is gestart met een detoxbehandeling in de kliniek Bouman, gericht op het beëindigen van haar overmatig alcoholgebruik. Dit alcoholgebruik heeft geleid tot agressief gedrag van [verzoekster]. De burgemeester heeft op basis van zorg- en beleidsadviezen geconcludeerd dat de behandeling nog niet ver genoeg gevorderd is om de dreiging van gevaar bij terugkeer naar huis te kunnen uitsluiten. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat er geen grond is voor het oordeel dat de burgemeester zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de dreiging van gevaar voortduurt, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod.

Uitspraak

201408906/1/A3 en 201408906/2/A3.
Datum uitspraak: 7 november 2014 AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van: [verzoekster], wonend te Rotterdam, tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 31 oktober 2014 in zaken nrs. KG ZA 14-1037, KG RK 14-8960, KG ZA 14-1055, FA RK 14-9148 in het geding tussen: [verzoekster] en de burgemeester van Rotterdam. Openbare zitting gehouden op 7 november 2014 om 14:00 uur. Tegenwoordig:
Staatsraad mr. C.J. Borman voorzitter (vz.) griffier: mr. E.A. Binnema Verschenen:
[verzoekster], vertegenwoordigd door mr. M. Smit, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. I. Plaisier, Mr. S. Soerdien en T. van der Bijl. Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 oktober 2014. [verzoekster] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Beslissing De voorzitter:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af. Gronden van de beslissing [verzoekster] richt zich in hoger beroep en in haar verzoek tegen het oordeel van de rechtbank over het besluit van 30 oktober 2014 tot verlenging van het huisverbod. [verzoekster] is op 24 oktober 2014 gestart met een zogenoemde detoxbehandeling in de kliniek Bouman. De behandeling is erop gericht het overmatig alcoholgebruik door [verzoekster] te beëindigen. Dit alcoholgebruik ligt ten grondslag aan de agressie van [verzoekster]. Uit het zorgadvies van 29 oktober 2014 en het beleidsadvies van 30 oktober 2014, welke adviezen de burgemeester aan zijn besluit tot verlenging van het huisverbod ten grondslag heeft gelegd, blijkt dat de behandeling recent is gestart en nog niet zover is gevorderd dat de dreiging van gevaar bij terugkeer van [verzoekster] naar huis is afgenomen. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de burgemeester zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de dreiging van het gevaar als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod zich voortzet. w.g. Borman w.g. Binnema
voorzitter griffier 589.