201310399/1/A4.
Datum uitspraak: 26 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Hoek van Holland, thans zijn rechtsopvolger het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: het college),
appellant,
tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 juni 2013 en de uitspraak van 10 oktober 2013 in zaken nrs. 12/3732 en 12/3733 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2010 heeft het college de aanvraag van [wederpartij] tot verlening van een bouwvergunning voor het vergroten van een recreatiewoning op het perceel [locatie 1], gelegen op het recreatieoord Hoek van Holland aan de Wierstraat 100, afgewezen.
Bij besluit van 16 juli 2012 heeft het college beslist op het tegen dat besluit ingestelde bezwaar van [wederpartij] en het besluit onder wijziging van de motivering gehandhaafd.
Bij tussenuitspraak van 20 juni 2013 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld gebreken in het besluit van 16 juli 2012, waarbij de weigering van de bouwvergunning is gehandhaafd, te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 31 juli 2013 heeft het college van deze gelegenheid gebruik gemaakt. [wederpartij] heeft hierop gereageerd.
Bij uitspraak van 10 oktober 2013 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [wederpartij] tegen het besluit van 16 juli 2012 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen voormelde uitspraken heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.J. van der Vlist, mr. W.A. Oosthoek, C. Maranus en A. Stremler, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [wederpartij], bijgestaan door G. Bouman, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij besluit van 24 november 2010, gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 16 juli 2012, heeft het college geweigerd vergunning te verlenen voor het vergroten van de recreatiewoning, omdat niet wordt voldaan aan de in artikel 5, derde lid, onder b, van de voorschriften behorende bij het destijds geldende bestemmingsplan "Hoek van Holland-Kaapweg" (hierna: het bestemmingsplan) opgenomen minimale afstand van 2 m tot de weg en/of de erfgrens en omdat het bouwplan niet aan de redelijke eisen van welstand voldoet.
2. Het college heeft ter zitting zijn beroepsgrond dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat onvoldoende is gemotiveerd dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand ingetrokken.
2.1. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet vast is komen te staan dat de verdieping op de recreatiewoning waarop het bouwplan ziet, in strijd met artikel 5, derde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften te dicht op de erfscheiding is voorzien. Volgens het college volgt uit een ingetekende kaart van ingenieursbureau Arcadis Nederland B.V. dat de afstand van de bestaande recreatiewoning tot aan de erfscheiding reeds minder dan 2 m bedraagt. Nu het bouwplan voorziet in een verdieping op de bestaande recreatiewoning en de verdieping dichter dan de bestaande recreatiewoning bij de erfscheiding komt, is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan, aldus het college.
2.2. De gronden waarop de recreatiewoning van [wederpartij] ligt, hebben ingevolge het bestemmingsplan de bestemming 'Kampeerterrein I'.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de gronden aangewezen voor kampeerterrein I, bestemd voor verblijfsrecreatie in zomerhuizen.
Ingevolge het tweede lid, mogen op de in het eerste lid bedoelde gronden uitsluitend in de bestemming passende gebouwen en bouwwerken - geen gebouwen zijnde - worden gebouwd.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder b, geldt voor de bouw van de in het tweede lid bedoelde gebouwen en bouwwerken dat de afstand van een gebouw tot de erfscheiding c.q. de weg ten minste 2 m dient te bedragen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder e, wordt de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van de gevel van het gebouw, haaks op de perceelsgrens.
2.3. Vast staat dat [wederpartij] eind jaren zeventig een recreatiewoning op het perceel [locatie 1] heeft gebouwd.
Het bouwplan voorziet in de uitbreiding van de recreatiewoning met een verdieping, met daarin onder meer kamers en een toiletruimte. De verdieping op de recreatiewoning heeft blijkens de bouwtekeningen een plat dak dat rust op vier dakvlakken. De dakvlakken aan de aan de straat gelegen voorzijde en aan de achterzijde van de recreatiewoning zijn licht naar binnen hellend en die aan de zijkanten van de recreatiewoning zijn rechtopstaand. Blijkens de bouwtekeningen heeft de verdieping een groter vloeroppervlak dan de begane grond, waardoor de verdieping oversteekt. De verdieping wordt ondersteund door zogenoemde H-binten die aan de buitenzijde van de gevel van de bestaande recreatiewoning worden geplaatst.
De afstand van de recreatiewoning tot de zijdelingse erfscheiding met het perceel [locatie 2] dient ingevolge artikel 5, derde lid, aanhef en onder b, ten minste 2 m te bedragen. Op de plankaart zijn op de gronden met de bestemming "Kampeerterrein I" geen erfscheidingen weergegeven. In het bestemmingsplan is evenmin op andere wijze de ligging van de erfscheiding geregeld. Binnen het recreatieoord waarop het perceel ligt bestaan geen kadastrale percelen. In 2004 heeft de dienst Sport en Recreatie van de deelgemeente Hoek van Holland in opdracht van de gemeente Rotterdam, de eigenaar van het recreatieoord, door Arcadis Geo- en Vastgoedinformatie een situatietekening laten maken van de percelen van het recreatieoord en daarop aanwezige bebouwing.
Partijen verschillen van opvatting over de feitelijke ligging van de erfscheiding tussen de percelen [locatie 1] en [locatie 2]. Volgens [wederpartij] ligt deze ter hoogte van de destijds aanwezige schutting tussen zijn perceel en het naastgelegen perceel. Voorts wordt in de stukken melding gemaakt van de ligging van de erfscheiding ter hoogte van een uitgegraven muur dan wel op een andere plaats. Wat er van de feitelijke ligging van de erfscheiding ook zij, partijen zijn het er over eens, en ook de Afdeling gaat daarvan uit, dat de afstand van de recreatiewoning tot de erfscheiding in ieder geval niet meer dan 2,03 m bedraagt. [wederpartij] heeft in beroep, onder verwijzing naar onder meer een door Booma Westland verrichte berekening van 6 augustus 2012, gesteld dat de afstand 2,03 m bedraagt. Blijkens de brief van Booma Westland is de berekening gebaseerd op de situatietekening, opgesteld door Arcadis in 2004, waarop de erfscheiding en de recreatiewoning, zonder de thans aan de orde zijnde uitbreiding met een verdieping, zijn ingetekend.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder e, van de planvoorschriften moet de afstand van de recreatiewoning tot de erfscheiding worden gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van de gevel, haaks op de perceelsgrens. In het advies van de bezwaarschriftencommissie, dat het college aan het bij de rechtbank bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, staat vermeld dat door plaatsing van de H-binten de afstand van de recreatiewoning tot aan de erfscheiding met een afstand van 32 cm wordt verkleind. [wederpartij] heeft deze afstand niet betwist. Aangezien de voorziene overstekende verdieping rust op de H-binten moet ervan worden uitgegaan dat de voorziene verdieping enkele tientallen centimeters dichter bij de erfscheiding dan de gevel van de begane grondverdieping van de recreatiewoning wordt gerealiseerd. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat in dit geval de rechtopstaande dakvlakken van de voorziene verdieping niet als gevel in de zin van artikel 2, eerste lid, onder e, kunnen worden beschouwd. Daargelaten de overweging van de rechtbank dat de dakgoot niet tot de gevel behoort, overweegt de Afdeling dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een punt op het dakvlak van de recreatiewoning, haaks op de erfscheiding, het dichtst bij de erfscheiding ligt, en is voorzien op een afstand van minder dan 2 m tot de erfscheiding.
Het betoog slaagt.
2.4. De rechtbank heeft derhalve niet onderkend dat het bouwplan in strijd is met artikel 5, derde lid, aanhef en onder b, van het bestemmingsplan. Dit leidt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu de rechtbank het besluit van 16 juli 2012 niet alleen heeft vernietigd omdat de strijd van het bouwplan met genoemd artikel van het bestemmingsplan volgens de rechtbank niet is vast komen te staan, maar ook heeft vernietigd vanwege welstandsaspecten en het college daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
3. Het hoger beroep is gegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep gegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Van Heusden
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2014
163-720.