ECLI:NL:RVS:2014:4243

Raad van State

Datum uitspraak
26 november 2014
Publicatiedatum
26 november 2014
Zaaknummer
201400320/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning voor woningbouw in IJsselstein

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank de beroepen van [appellant] en anderen tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein ongegrond heeft verklaard. De omgevingsvergunning, verleend op 31 oktober 2012, betreft de bouw van een woning aan [locatie 1] te IJsselstein. Het college had eerder de bezwaren van [appellant] en anderen tegen deze vergunning ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren van [appellant] niet gegrond waren, en dat het college terecht de vergunning had verleend.

In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning had kunnen verlenen. Hij stelde dat de woning niet voldeed aan de eisen van het bestemmingsplan en dat de welstandscriteria niet in acht waren genomen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 5 september 2014 behandeld. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep van [appellant] en anderen, voor zover ingesteld door drie appellanten, niet-ontvankelijk was omdat zij buiten de wettelijke termijn hadden ingediend. Voor het overige was het hoger beroep ongegrond. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college zich op basis van de welstandsadviezen in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat het bouwplan voldeed aan de redelijke eisen van welstand.

De uitspraak van de Raad van State bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreept het belang van tijdige indiening van hoger beroep en de rol van welstandsadviezen in het besluitvormingsproces.

Uitspraak

201400320/1/A4.
Datum uitspraak: 26 november 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], en anderen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, van 28 november 2013 in zaken nrs. 13/3372 en 13/3407 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein.
Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2012 heeft het college aan [belanghebbende] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning aan de [locatie 1] te IJsselstein.
Bij besluit van 28 mei 2013 heeft het college de door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 november 2013 heeft de rechtbank de door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2014, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. M. de Jong, werkzaam bij de Omgevingsdienst Utrecht, en ir. A. Tom, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], bijgestaan door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het college stelt zich op het standpunt dat het hoger beroep van [appellant] en anderen, voor zover dat is ingesteld door [3 appellanten], niet-ontvankelijk is, nu zij buiten de wettelijke termijn hoger beroep hebben ingesteld.
1.1. De uitspraak in eerste aanleg is aan partijen verzonden op 3 december 2013, zodat de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift ingevolge artikel 6:7 en artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, van de Algemene wet bestuursrecht is begonnen op 4 december 2013 en geëindigd op 14 januari 2014.
1.2. Op 10 januari 2014 heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. In een brief van 9 februari 2014 heeft hij de gronden van zijn hoger beroep vermeld. Deze brief is mede ondertekend door [3 appellanten]. Uit het hogerberoepschrift van 10 januari 2014 blijkt niet dat het hoger beroep mede namens [3 appellanten] is ingediend. Derhalve hebben zij eerst op 9 februari 2014, en dus na de daarvoor gestelde termijn, hoger beroep ingesteld. Gelet hierop kan alleen [appellant] in hoger beroep worden ontvangen en is het hoger beroep, voor zover het is ingesteld door [3 appellanten], niet-ontvankelijk.
2. Bij besluit van 31 oktober 2012, gehandhaafd bij het besluit van 28 mei 2013, heeft het college omgevingsvergunning verleend voor de bouw van de woning en het ten behoeve daarvan afwijken van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied noord en zuid" (hierna: het bestemmingsplan) met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 1º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) en artikel 36 van het bestemmingsplan, voor zover het afwijken betrekking heeft op de inhouds- en afstandsmaat.
[appellant] is eigenaar van de woning op het perceel [locatie 2], gelegen tegenover het perceel [locatie 1].
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet met toepassing van artikel 36 van het bestemmingsplan kon afwijken van het bestemmingsplan, nu de woning wat de maatvoering betreft meer dan 15% afwijkt van de maten, opgenomen in het bestemmingsplan. Verder betoogt hij dat de woning in strijd met artikel 31 van het bestemmingsplan te dicht bij de weg is voorzien en dat het college de aanvraag niet in behandeling had mogen nemen vanwege de onvolledige weergave van de erfafscheidingen op de bij de aanvraag behorende bouwtekening.
3.1. [appellant] heeft deze gronden en de daaraan ten grondslag liggende feiten voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom deze gronden niet reeds door hem bij de rechtbank konden worden aangevoerd, en hij dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dienen deze betogen buiten beschouwing te blijven.
De betogen falen.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de omgevingsvergunning had moeten weigeren, omdat de voorziene woning in strijd met het bestemmingsplan voor de rooilijn is voorzien. Volgens hem ligt de rooilijn ter hoogte van de voorgevel van de voormalige, inmiddels gesloopte, woning op het perceel [locatie 1] en is de te bouwen woning ten opzichte van de weg voor deze rooilijn voorzien. [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat de rooilijn bij realisering van het bouwplan ter hoogte van de voorgevel van de woning komt te liggen.
4.1. Op de plankaart van het bestemmingsplan is de woning samen met de woningen [locatie 3] en [locatie 4] gesitueerd in één vlak met de bestemming "Woondoeleinden" met nadere aanduiding "3".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften (hierna: de planvoorschriften), zijn de gronden met die bestemming bestemd voor het wonen.
Ingevolge het derde lid, mogen op deze gronden uitsluitend worden gebouwd woningen met bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de planvoorschriften, wordt onder rooilijn verstaan de lijn evenwijdig aan de weg en in het verlengde van de voorgevel van het gebouw (niet zijnde een bijgebouw) dat het dichtst bij de weg is gelegen dan wel (indien de voorgevel niet evenwijdig is aan de weg) de lijn evenwijdig aan de weg door het dichtst bij de weg gelegen hoekpunt van zij- en voorgevel van het gebouw dat het dichtst bij de weg is gelegen.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de planvoorschriften mag de rooilijn niet met gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden overschreden, tenzij het betreft:
a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, funderingen, balkons, erkers en entreeportalen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt;
c. terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedraagt.
4.2. Vast staat dat op de plankaart in het aan de orde zijnde bestemmingsvlak geen rooilijnen zijn weergegeven. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen wordt, gezien artikel 1, vijfde lid, van de planvoorschriften, de ligging van de rooilijn bepaald door de voorgevel van het gebouw, niet zijnde een bijgebouw, dat het dichtst bij de weg is gelegen. Daarbij moet worden uitgegaan van het gebouw, niet zijnde een bijgebouw, dat feitelijk het dichtst bij de weg is gelegen. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat bij vervangende nieuwbouw van een woning, waar het hier om gaat, moet worden uitgegaan van de ligging van de voormalige woning. Daarvoor biedt het planvoorschrift geen aanknopingspunten. Gelet op het vorenoverwogene heeft de rechtbank terecht overwogen dat de ligging van de rooilijn wordt bepaald door de ligging van de in het bouwplan opgenomen woning [locatie 1] en dat het bouwplan derhalve niet in strijd is met artikel 28, eerste lid, van de planvoorschriften.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de voorziene woning niet in overeenstemming is met de redelijke eisen van welstand. Daartoe voert hij aan dat het uitgebrachte welstandsadvies op een aantal punten in strijd is met de in de Welstandsnota van de gemeente IJsselstein van februari 2008 (hierna: de welstandsnota) gestelde criteria. Volgens hem voldoet de voorziene woning wat betreft de kleur van de gevelstenen, de kapvorm en de breedte van de dakkapellen alsmede het horizontale karakter niet aan de welstandscriteria. Ook is volgens [appellant] de situering van de woning, gelet op de welstandscriteria, ongewenst. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte geen waarde heeft gehecht aan het door hem overgelegde advies van Hûs en Hiem van 30 september 2013, omdat niet aan het "Protocol Second Opinion in opdracht van een belanghebbende particulier" (hierna: het protocol) zou zijn voldaan.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 oktober 2012 in zaak nr. 201202738/1/A1 mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.
5.2. De Commissie Welstand en Monumenten Midden Nederland (hierna: welstandscommissie) heeft op 25 september 2012 een positief advies uitgebracht, aangevuld met een advies van 13 februari 2013 betreffende de materiaalkeuze, en een advies van 25 april 2013, waarin de welstandscommissie een reactie geeft op de bezwaren van [appellant]. De welstandscommissie heeft het bouwplan getoetst aan de gebiedsgerichte (sneltoets)criteria Achtersloot, Noord-IJsseldijk en Nedereindsweg (gebiedstype H5.2 en H5.3, woning type B) van de welstandsnota op basis van een zogenoemd PLUS-niveau. In de adviezen van de welstandscommissie van 25 september 2012, 13 februari 2013 en 25 april 2013 is gemotiveerd overwogen dat, hoewel de welstandsnota wat betreft de materiaalkeuze uitgaat van bakstenen in roodbruine tinten, de geelrode tint van de gevelvlakken van de inmiddels gerealiseerde woning past in de bestaande mix van historische bouwmaterialen en kleuren langs de Achtersloot. Verder wordt daarin gemotiveerd dat de dakkapellen het totaalontwerp van de woning versterken en ondergeschikt blijven aan de ontworpen kap- en massavorm. Door de bescheiden afmetingen en de flauwe aankapping vormen ze geen verstoring van het bebouwingsbeeld langs de Achtersloot, zo constateert de welstandscommissie. De welstandscommissie heeft opgemerkt dat met de eis in de welstandsnota dat in de breedte georiënteerde bouwmassa’s niet zijn toegestaan, wordt bedoeld dat een aaneenschakeling van bouwvolumes zodat een rij in de breedte ontstaat, niet is toegestaan, en dat de woning daartoe ook niet leidt.
5.3. Anders dan [appellant] betoogt, maakt de omstandigheid dat onderdelen van de voorziene woning, zoals de dakvorm en breedte van dakkapellen en de kleur van de gevelstenen, niet aan de daaraan afzonderlijk gestelde eisen in de welstandsnota voldoen, wat daar van zij, niet dat de woning in zijn totaliteit beschouwd daarom ook in strijd is met de redelijke eisen van welstand. De welstandscommissie heeft het totaalontwerp van het bouwplan op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving beoordeeld, hetgeen niet onjuist is te achten. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de adviezen van de welstandscommissie naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertonen dat het college deze niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Anders dan waarvan [appellant] uitgaat, heeft de rechtbank wel betekenis toegekend aan het advies van Hûs en Hiem, maar niet de betekenis die hij daaraan toekent. In het advies van Hûs en Hiem wordt geconcludeerd dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. In het advies wordt opgemerkt dat de bestaande woning aan de [locatie 3], na sloop van de aangrenzende woning [locatie 1] en aanheling van de gevel van de woning aan de [locatie 3], een ernstige inbreuk vormt op de karakteristiek van de bebouwing en het algemene beeld aan de Achtersloot. De Afdeling overweegt dat voor de sloop van de woning aan de [locatie 1] en aanheling van de gevel van de woning [locatie 3] een afzonderlijke vergunning is verleend en dat de volgens het advies van Hûs en Hiem negatieve ruimtelijke gevolgen daarvan als zodanig niet het aan de orde zijnde bouwplan betreffen. Verder staat in het advies dat de afstand van de voorziene woning tot de bestaande woning aan de [locatie 3] te klein is en dat de voorziene woning ten opzichte van de woningen aan de [locatie 3] en [locatie 4] te weinig los staat. De welstandscommissie is er blijkens het voorlopige welstandsadvies van 14 september 2011 vanuit gegaan dat de situering van de woning [locatie 1] losser kan, maar heeft daarin geen aanleiding gezien niet positief te adviseren. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de welstandsadviezen zodanige gebreken vertonen dat het college deze niet aan zijn oordeel omtrent welstand ten grondslag heeft mogen leggen.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich op grond van de welstandsadviezen in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk, voor zover het is ingesteld door [3 appellanten]. Het hoger beroep is voor het overige ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant] en anderen niet-ontvankelijk, voor zover het is ingesteld door S.A. [appellant], R.F. [appellant] en J. [appellant];
II. bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Van Heusden
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2014
163-720.