201401552/1/A2.
Datum uitspraak: 3 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Tilburg,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 januari 2014 in zaak nr. 13/3822 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2013 heeft het college het schuldhulpverlenings-traject van [appellant] beëindigd.
Bij besluit van 6 mei 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 januari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 11 september 2014.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: de Wgs) stelt de gemeenteraad een plan vast dat richting geeft aan de integrale schuldhulpverlening aan de inwoners van zijn gemeente.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, is het college verantwoordelijk voor de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 2, eerste lid.
Ingevolge artikel 6 doet de verzoeker aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de op hem van toepassing zijnde schuldhulpverlening of voor de uitvoering van deze wet.
De raad van de gemeente Tilburg heeft het ‘Beleidsplan schuldhulpverlening 2012 - 2016’ vastgesteld. Dit plan kan worden aangemerkt als een plan in de zin van artikel 2 van de Wgs. In de door het college vastgestelde ‘Beleidsregels schuldhulpverlening Tilburg’ is voorzien in een nadere uitwerking van dat plan.
Volgens artikel 4, eerste lid, van Beleidsregels schuldhulpverlening Tilburg doet verzoeker aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op schuldhulpverlening, zowel bij de aanvraag als gedurende de looptijd van het schuldhulpverleningstraject.
Volgens artikel 5, eerste lid, kan het college, indien verzoeker niet of in onvoldoende mate zijn verplichtingen nakomt zoals neergelegd in artikel 4, eerste lid, besluiten om schuldhulpverlening af te wijzen dan wel te beëindigen.
2. Vooropgesteld wordt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college met de Wgs een publiekrechtelijke bevoegdheid heeft gekregen om te voorzien in schuldhulpverlening aan de inwoners van de gemeente. Zij heeft verder terecht overwogen dat niet alleen een aanbod tot of het weigeren van schuldhulpverlening een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 2009/10, 32 291, nr. 3, blz. 10), maar dat ook een beslissing tot beëindiging van schuldhulpverlening een zodanig besluit is, waartegen bezwaar openstaat. Een beëindiging heeft het rechtsgevolg dat de positie van de betrokkene in het kader van de gemeentelijke schuldhulpverlening, zoals neergelegd in een gemeentelijk schuldhulpverleningsplan, vervalt en de betrokkene in beginsel enige tijd niet meer mag deelnemen aan een schuldhulpverleningstraject.
3. Het college heeft aan de beëindiging van het schuldhulpverleningstraject onder andere ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft voldaan aan de op hem rustende inlichtingen- en medewerkingsplicht. Volgens het college heeft hij ten onrechte niet gemeld naast zijn bijstandsuitkering werkzaamheden te verrichten en is tijdens het schuldhulpverleningstraject een nieuwe schuld ontstaan, te weten terugvordering van zijn bijstandsuitkering over een bepaalde periode. Bij onherroepelijke uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 september 2013 (ECLI:NL:RBZWB:2013:7200) is het beroep van [appellant] tegen deze terugvordering ongegrond verklaard. 4. Het hoger beroep ziet uitsluitend op het niet toepassen door het college van de hardheidsclausule van artikel 8 van de Beleidsregels. Volgens die bepaling kan het college in zeer bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de bepalingen in de Beleidsregels, indien onverkorte toepassing daarvan aanleiding geeft of zou leiden tot disproportionele onredelijkheid of onbillijkheid.
[appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in dit geval de hardheidsclausule had dienen toe te passen, aangezien hij reeds enige tijd onder behandeling van een psycholoog staat en deze heeft vastgesteld dat het voortduren van het schuldhulpverlengingstraject een positief effect op zijn psychische gezondheid heeft, terwijl het beëindigen ervan juist een negatief effect heeft.
4.1. [appellant] heeft twee brieven overgelegd die zijn psycholoog aan zijn huisarts heeft geschreven. In een brief van 11 april 2013 geeft de psycholoog een samenvatting van de behandeling tot en met 5 februari 2013. Hierin is vermeld dat de komende beslissing over de schuldsanering [de Afdeling begrijpt: schuldhulpverlening] de grootste stressfactor in het leven van [appellant] is. "Indien zijn aanvraag wordt geaccepteerd oogt de prognose gunstig, indien anders dan blijft de situatie onzeker", aldus die brief. In een brief van 19 februari 2014 geeft de psycholoog een samenvatting van de behandeling tot en met 11 februari 2014. Hierin is vermeld dat de schuldsanering [de Afdeling begrijpt: het college] een negatieve beslissing heeft genomen. "Dit heeft een slecht effect op de psychische gezondheid van patiënt […] De prognose oogt somber omdat ervanuit gegaan wordt dat het schuldsaneringstraject lange tijd zal doorlopen", aldus die brief.
4.2. Anders dan het college in verweer aanvoert, volgt uit deze brieven voldoende dat de psychische toestand van [appellant] wordt beïnvloed door het al dan niet mogen deelnemen aan een schuldhulpverleningstraject. De rechtbank heeft evenwel terecht geoordeeld dat dit op zichzelf niet bijzonder of onvoorzienbaar is, aangezien een positieve beslissing vrijwel altijd een gunstiger effect op de psychische toestand van een persoon zal hebben dan een negatieve beslissing. Uit de brieven van de psycholoog blijkt niet van een negatieve invloed die als uitzonderlijk moet worden aangemerkt. Verder heeft het college terecht betekenis mogen toekennen aan de omstandigheid dat uit de brieven van de psycholoog niet blijkt dat de schending van de inlichtingen- en medewerkingsplicht voortkomt uit de psychische toestand van [appellant].
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid geen gebruik hoefde te maken van de hardheidsclausule. Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Slump w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2014
611.