ECLI:NL:RVS:2014:4327

Raad van State

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
3 december 2014
Zaaknummer
201401456/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit CBR over rijgeschiktheid en coderingen rijbewijs

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin het beroep tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) ongegrond werd verklaard. Het CBR had op 22 maart 2013 een verklaring van geschiktheid afgegeven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B, maar met beperkingen. Deze beperkingen betroffen de maximale bedieningskracht van de bedrijfsrem en de noodrem, evenals het gebruik van automatische schakeling. Na een bezwaarprocedure en een eerdere uitspraak van de rechtbank, heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 september 2014 behandeld. [appellant] was bijgestaan door mr. A.T. Onbelet, terwijl het CBR werd vertegenwoordigd door S.J.W. van de Vorstenbosch-Blom. De rechtbank had overwogen dat de standaardprocedure voor het afgeven van rijbewijzen uitgaat van het gebruik van voetpedalen, en dat een uitzondering alleen wordt gemaakt voor personen die door een lichamelijke beperking niet in staat zijn om deze te bedienen. [appellant] betoogde dat hij recht had op een rijbewijs met coderingen voor handbediening, zodat hij bij vermoeidheid kon overschakelen.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het CBR zich op het standpunt had gesteld dat [appellant] de coderingen voor handbediening niet kon behouden in combinatie met de andere coderingen. De Afdeling bevestigde dat de aanpassingen aan het motorrijtuig alleen noodzakelijk zijn als de aanvrager niet aan de eisen voor rijgeschiktheid voldoet zonder deze aanpassingen. Aangezien [appellant] de rijtest met goed gevolg had afgelegd, was het CBR niet verplicht om de coderingen voor handbediening te handhaven. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

201401456/1/A1.
Datum uitspraak: 3 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 8 januari 2014 in zaak nr. 13/2020 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2013 heeft het CBR [appellant] een verklaring van geschiktheid verstrekt voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie B met de volgende beperkingen aan de rijbevoegdheid: code 20.07 (maximale bedieningskracht bedrijfsrem 500N Newton), code 10.02 (automatische schakeling) en code 20.08 (maximale bedieningskracht voor noodrem geïntegreerd in bedrijfsrem 500N Newton).
Bij besluit van 25 juli 2013 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 januari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.T. Onbelet, en het CBR, vertegenwoordigd door S.J.W. van de Vorstenbosch-Blom, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: het Reglement), worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijsregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, registreert het CBR, indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
Ingevolge het tiende lid, registreert het CBR, indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, slechts voldoet indien het door hem te besturen motorrijtuig aan bepaalde eisen voldoet dan wel indien de aanvrager bij het besturen gebruik maakt van kunst- of hulpmiddelen, binnen de in het eerste lid aangegeven termijn de noodzakelijk geachte aanpassingen aan het motorrijtuig dan wel de door de bestuurder te gebruiken kunst- of hulpmiddelen in het rijbewijzenregister door middel van een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze Regeling behorende bijlage.
Hoofdstuk 9 van de bijlage is getiteld "Lichamelijke handicaps". Hierin is, voor zover thans van belang, bepaald dat het CBR een beoordeling kan vragen door een deskundige van het CBR op het gebied van de praktische geschiktheid. Deze deskundige adviseert het CBR - veelal na uitvoering van een technisch onderzoek of een rijtest - over de mogelijkheden van de aanvrager van het rijbewijs om, zo nodig met aanpassingen aan het voertuig, een motorrijtuig te besturen.
2. Aan [appellant] is in het verleden een rijbewijs voor de categorie B afgegeven met coderingen voor het besturen van een motorrijtuig met handbediening voor gas en rem. Op 21 januari 2013 heeft [appellant] bij het CBR een eigen verklaring ingediend ten behoeve van registratie van een verklaring van geschiktheid voor een rijbewijs voor de categorie B in verband met een gewijzigde gezondheidstoestand, in die zin dat door een operatie de kracht in zijn benen is toegenomen. [appellant] heeft op 11 maart 2013 een rijtest afgelegd in een auto met voetbediening voor gas en rem, en automatische schakeling. Naar aanleiding daarvan heeft een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid als bedoeld in hoofdstuk 9 van de bijlage bij de Regeling, een rapport opgesteld. In dit rapport staat dat [appellant] geschikt is bevonden voor de rijbewijscategorie B met de hiervoor in het procesverloop vermelde beperkende coderingen. Voorts is [appellant] volgens het rapport na afloop van de rijtest meegedeeld dat hij alleen met pedaalbediening mag rijden.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, evenals het CBR, heeft miskend dat artikel 103, tiende lid, van het Reglement er niet aan in de weg staat dat zijn wens dat de verklaring van geschiktheid mede de coderingen voor het besturen van zijn auto met handbediening voor gas en rem omvat, zodat hij bij vermoeidheid aan zijn benen op de handbediening kan overschakelen, wordt ingewilligd. [appellant] betoogt tevens dat de rechtbank ten onrechte het CBR heeft gevolgd in zijn standpunt dat het tegelijkertijd beschikken over de beide bedieningssystemen zal leiden tot een lagere reactiesnelheid, zodat een onaanvaardbaar risico voor de verkeersveiligheid ontstaat. [appellant] stelt dat voor dit standpunt een wettelijke basis ontbreekt.
3.1. De rechtbank heeft overwogen dat bij de afgifte van rijbewijzen ‘standaard’ wordt uitgegaan van het rijden met voetpedalen en dat het verstrekken van een ‘standaardrijbewijs’ de hoofdregel is. Zij heeft verder overwogen dat een uitzondering op deze hoofdregel slechts wordt gemaakt indien betrokkene de voetpedalen wegens een lichamelijke beperking niet kan bedienen, in welk geval, zoals aanvankelijk ook bij [appellant] is gebeurd, een rijbewijs voor handbediening wordt verstrekt.
Geen aanleiding wordt gevonden deze overwegingen van de rechtbank voor onjuist te houden. Hiertoe wijst de Afdeling erop dat in artikel 103, tiende lid, van het Reglement, voor zover thans van belang, wordt gesproken over de, ten behoeve van een aanvrager die slechts aan de eisen met betrekking tot de lichamelijke geschiktheid tot het besturen van zijn motorrijtuig voldoet indien het door hem te besturen motorrijtuig aan bepaalde eisen voldoet, "noodzakelijk geachte aanpassingen aan het motorrijtuig". Dit betekent dat uitsluitend die aanpassingen aan de orde kunnen zijn die noodzakelijk worden geacht om de betrokkene in staat te stellen met het desbetreffende motorrijtuig aan het verkeer deel te nemen. Hieruit volgt tevens dat aanpassingen die verder strekken dan dat, niet aan de orde kunnen zijn. Nu [appellant] de voormelde rijtest met goed gevolg heeft afgelegd, geldt voor hem niet langer dat hij slechts aan de eisen met betrekking tot de lichamelijke geschiktheid tot het besturen van zijn auto voldoet wanneer deze is voorzien van handbediening voor gas en rem, en zijn deze aanpassingen voor hem aldus niet langer noodzakelijk. De rechtbank is reeds daarom met juistheid tot het oordeel gekomen dat het CBR zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] de coderingen voor het besturen van zijn auto met handbediening voor gas en rem niet kan behouden in combinatie met de in het besluit van 22 maart 2013 vermelde coderingen. Aan de beantwoording van de vraag of het tegelijkertijd beschikken over de beide bedieningssystemen leidt tot een onaanvaardbaar risico voor de verkeersveiligheid, wordt, gelet op het voorgaande, niet toegekomen.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2014
407-619.