ECLI:NL:RVS:2014:4332

Raad van State

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
3 december 2014
Zaaknummer
201401581/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering dwangsom door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 februari 2014, waarin haar beroepen tegen het uitblijven van beslissingen op verzoeken om uitstel van betaling niet-ontvankelijk zijn verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen had op 10 juli 2013 geweigerd een dwangsom vast te stellen, omdat er niet tijdig was beslist op het verzoek van [appellante] om uitstel van betaling van 25 januari 2013. De rechtbank had de door [appellante] ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De Afdeling heeft op 17 november 2014 de zaak behandeld, waarbij [appellante] werd vertegenwoordigd door mr. M.P. Santokhi en de Belastingdienst/Toeslagen door drs. J.G.C. van de Werken. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank ten onrechte de beroepen niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat [appellante] nog steeds belang had bij de behandeling van haar beroepen. De Afdeling stelt vast dat de Belastingdienst/Toeslagen niet tijdig heeft beslist op de verzoeken om uitstel van betaling, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De bij de rechtbank ingestelde beroepen worden alsnog gegrond verklaard, en de Belastingdienst/Toeslagen wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellante]. De Belastingdienst/Toeslagen moet ook het door [appellante] betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is gedaan op 3 december 2014.

Uitspraak

201401581/1/A2.
Datum uitspraak: 3 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 februari 2014 in zaak nrs. 13/6745 en 13/6747 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen geweigerd een dwangsom vast te stellen vanwege het niet tijdig nemen van een beslissing op een verzoek van [appellante] om uitstel van betaling van 25 januari 2013.
Bij uitspraak van 4 februari 2014 heeft de rechtbank de door [appellante] tegen het uitblijven van beslissingen op haar verzoeken om uitstel van betaling van 25 januari 2013 en 6 mei 2013 ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
De rechtbank heeft het daartegen gerichte verzoek van [appellante] om herziening doorgezonden aan de Afdeling, ter behandeling als hoger beroep.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.P. Santokhi, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam voor die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel XVI van Overige fiscale maatregelen 2009 (Stb. 2008, 566), zoals gewijzigd door artikel XXV, onderdeel B, van Overige fiscale maatregelen 2011 (Stb. 2010, 873) en artikel I van de Wet toepassing dwangsomregeling toeslagen (Stb. 2011, 633), vindt paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor het eerst toepassing met betrekking tot ingevolge de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) te nemen of genomen beschikkingen met betrekking tot het berekeningsjaar 2013.
Ingevolge artikel 12, tweede lid, van de Awir is paragraaf 4.1.3.2 van de Awb niet van toepassing op beschikkingen van de Belastingdienst/Toeslagen met uitzondering van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 14 van de Awir, alsmede besluiten op bezwaarschriften tegen deze beschikkingen.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Uitvoeringsregeling) kan de Belastingdienst/Toeslagen uitstel van betaling van de terugvordering verlenen tot het moment waarop op het bezwaar of verzoek om herziening als bedoeld in artikel 21a van de wet, het beroep of hoger beroep is beslist indien de belanghebbende tijdig een gemotiveerd bezwaar of verzoek om herziening als bedoeld in artikel 21a van de wet heeft ingediend tegen de terugvordering dan wel beroep of hoger beroep heeft ingediend tegen de uitspraak op een bezwaar of verzoek om herziening als bedoeld in artikel 21a van de wet.
Ingevolge het tweede lid vindt het eerste lid overeenkomstige toepassing indien bezwaar, beroep, hoger beroep of beroep in cassatie, dan wel een verzoek om ambtshalve vermindering is ingediend ter zake van een inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, dat bepalend is voor de draagkracht waarmee bij de terugvordering rekening is gehouden. Onder een verzoek om ambtshalve vermindering wordt mede verstaan een verzoek om herziening als bedoeld in artikel 9.5, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2. Bij onderscheiden besluiten van 21 februari 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] over 2009 en 2010 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag herzien op nihil gesteld en de reeds uitgekeerde voorschotten teruggevorderd.
Bij onderscheiden besluiten van 3 juli 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij onderscheiden uitspraken van 19 december 2012, in zaak nrs. 12/7701 en 12/7702, heeft de rechtbank de door [appellante] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Bij onderscheiden uitspraken van 16 april 2013, in zaak nrs. 201301184/2/A2 en 201301186/2/A2, heeft de Afdeling de door [appellante] daartegen ingestelde hoger beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Bij onderscheiden uitspraken van 31 juli 2013, in zaak nrs. 201301184/3/A2 en 201301186/3/A2, heeft de Afdeling de door [appellante] daartegen gedane verzetten ongegrond verklaard.
Bij brief van 25 januari 2013 heeft [appellante] de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om uitstel van betaling, vanwege de behandeling van de door haar tegen de onderscheiden uitspraken van de rechtbank van 19 december 2012 ingestelde hoger beroepen.
Bij brief van 6 mei 2013 heeft [appellante] de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om uitstel van betaling, vanwege de behandeling van de door haar tegen de onderscheiden uitspraken van de Afdeling van 16 april 2013 gedane verzetten.
Bij brief van 24 juni 2013 heeft [appellante] de Belastingdienst/Toeslagen in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar verzoek om uitstel van 25 januari 2013.
3. De Afdeling stelt voorop dat het geschil slechts ziet op de vraag of Belastingdienst/Toeslagen tijdig heeft beslist op de verzoeken van [appellante] om uitstel van betaling en, gelet op het bepaalde in artikel 4:19 van de Awb, of de Belastingdienst/Toeslagen dwangsommen verbeurd heeft.
4. [appellante] betoogt terecht dat de rechtbank haar beroepen ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld had [appellante], ondanks dat de Afdeling inmiddels op de door haar ingestelde hoger beroepen en gedane verzetten had beslist, nog belang bij de behandeling van de door haar ingestelde beroepen, omdat de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen dwangsommen aan haar heeft verbeurd onderdeel van deze beroepen uitmaakte.
5. Het vorenstaande geeft de Afdeling aanleiding de door [appellante] bij de rechtbank ingestelde beroepen te behandelen.
6. [appellante] betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen onrechtmatig heeft gehandeld, door niet tijdig op haar verzoeken om uitstel van betaling te beslissen.
6.1. Dit betoog slaagt. Anders dan de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting heeft verklaard, wordt niet van rechtswege uitstel van betaling verleend indien daarom is verzocht. Ingevolge artikel 4:94, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan de wederpartij uitstel van betaling verlenen. Voor een besluit tot wijziging van de aanspraak op een toeslag is in de Awir noch in de Uitvoeringsregeling bepaald dat hoger beroep of verzet schorsende werking heeft. Het door partijen genoemde artikel 8:106 van de Awb, dat betrekking heeft op schorsende werking van het hoger beroep, ziet niet op een besluit tot wijziging van de aanspraak op een toeslag. Ingevolge artikel 8, tweede lid, gelezen in verbinding met het eerste lid, van de Uitvoeringsregeling kan de Belastingdienst/Toeslagen uitstel van betaling van de terugvordering verlenen. De dienst moet daaromtrent derhalve een besluit nemen. Hij had derhalve uitdrukkelijk op de verzoeken van [appellante] om alsnog te beslissen op haar verzoeken om uitstel van betaling moeten reageren. Nu de dienst dit niet heeft gedaan, heeft [appellante] niet ten onrechte beroep en hoger beroep ingesteld tegen het uitblijven van beschikkingen op haar verzoeken om uitstel.
De Afdeling begrijpt uit de toelichting van de gemachtigde van [appellante] ter zitting dat de schade bestaat uit de door [appellante] gemaakte kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het instellen van die beroepen. Voor de vergoeding van dergelijke kosten worden, volgens de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, punten toegekend aan verrichte proceshandelingen. Per punt wordt volgens genoemde bijlage een forfaitair bedrag van € 487,00 toegekend. De Afdeling ziet aanleiding [appellante] voor de door haar ingestelde samenhangende beroepen, het verschijnen ter zitting bij de rechtbank, het instellen van hoger beroep en het verschijnen ter zitting bij de Afdeling steeds 1 punt toe te kennen, dit is 4 punten in totaal.
7. [appellante] kan niet worden gevolgd in haar standpunt dat de Belastingdienst/Toeslagen dwangsommen aan haar heeft verbeurd. De wetgever heeft, gelet op artikel XVI van Overige fiscale maatregelen 2009, besluiten die zijn gebaseerd op de Awir en besluiten op bezwaar tegen zodanige besluiten, tot het berekeningsjaar 2013 buiten het toepassingsbereik van paragraaf 4.1.3.2 van de Awb gebracht. Met ingang van dat berekeningsjaar is die paragraaf slechts van toepassing voor zover het besluiten betreft die betrekking hebben op de toekenning van een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 14 van de Awir. Nu het onderhavige geschil niet over een dergelijke tegemoetkoming gaat, is paragraaf 4.1.3.2 van de Awb niet van toepassing.
8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de door [appellante] tegen het uitblijven van beslissingen op haar verzoeken om uitstel van betaling van 25 januari 2013 en 6 mei 2013 ingestelde beroepen alsnog gegrond verklaren, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigen en voor zover de beroepen betrekking hebben op het vaststellen van dwangsommen ongegrond verklaren.
9. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 februari 2014 in zaak nrs. 13/6745 en 13/6747;
III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen tegen het uitblijven van beslissingen op de verzoeken van [appellante] om uitstel van betaling van 25 januari 2013 en 6 mei 2013 gegrond;
IV. vernietigt de met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van beslissingen op voormelde verzoeken;
V. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen tegen het niet vaststellen van dwangsommen ongegrond;
VI. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van de beroepen en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.948,00 (zegge: negentienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 290,00 (zegge: tweehonderdnegentig euro) voor de behandeling van de beroepen en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2014
362-735.