ECLI:NL:RVS:2014:4338

Raad van State

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
3 december 2014
Zaaknummer
201311055/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor gevelreclame en schilderwerk in beschermd stadsgezicht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de stichting Stichting Bescherming Stadsgezicht Hulst tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had eerder een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hulst vernietigd, waarbij een omgevingsvergunning was verleend voor het aanbrengen van gevelreclame en het schilderen van een pand in het beschermd stadsgezicht van Hulst. De stichting was van mening dat het college niet had onderkend dat het bezwaar van de stichting ook betrekking had op de gevelreclame, en dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan "Binnenstad Hulst".

De Raad van State oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het college niet had onderkend dat het bezwaar van de stichting ook betrekking had op de gevelreclame. De Raad bevestigt dat voor het schilderen van het pand een omgevingsvergunning vereist is en dat het college de vergunning niet op andere gronden dan strijd met het bestemmingsplan kan weigeren. De stichting betoogt dat het schilderen van het pand onevenredige schade toebrengt aan het historische karakter van het stadsgezicht, maar de Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het schilderen onder de voorwaarden van de welstands- en monumentencommissie geen onevenredige schade toebrengt.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van de stichting ongegrond. De beslissing van het college om de omgevingsvergunning te verlenen, met de bijbehorende voorwaarden, wordt daarmee bekrachtigd. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201311055/1/A4.
Datum uitspraak: 3 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Bescherming Stadsgezicht Hulst, gevestigd te Hulst,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 oktober 2013 in zaak nr. 13/3101 in het geding tussen:
de stichting
en
het college van burgemeester en wethouders van Hulst.
Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2012 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het aanbrengen van gevelreclame op en het schilderen van het pand [locatie] te [plaats] (hierna: het pand).
Bij besluit van 16 april 2013 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 oktober 2013 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 april 2013 vernietigd, en het college opgedragen om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 7 januari 2014 heeft het college opnieuw op het bezwaar van de stichting beslist.
[vergunninghouder], de stichting en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2014, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigden], [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. S.B.A. Lhachami, advocaat te Terneuzen, en het college, vertegenwoordigd door P. Verstraeten, M. van den Broecke en V. de Munter, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Het hoger beroep
1. De rechtbank heeft het besluit van 16 april 2013 vernietigd omdat het college niet had onderkend dat het door de stichting gemaakte bezwaar mede betrekking had op het aanbrengen van gevelreclame op het pand, zodat in dat besluit de verlening van de vergunning voor die activiteit in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet inhoudelijk was heroverwogen.
2. De stichting kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Binnenstad Hulst" zich niet verzet tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor het schilderen van het pand. De rechtbank is daarbij ten onrechte voorbijgegaan aan tussen de stichting en [vergunninghouder], de eigenaar van het pand, gemaakte afspraken. Verder heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat het schilderen van het pand geen onevenredige schade toebrengt aan het historische en ruimtelijke karakter van het beschermd stadsgezicht van Hulst, aldus de stichting.
2.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo), gelezen in verbinding met artikel 21.5.1, aanhef en onder d, van de Regels van het bestemmingsplan "Binnenstad Hulst", is voor het schilderen van het pand een omgevingsvergunning vereist.
2.2. Onder verwijzing naar de uitspraak van 24 september 2014 in zaak nr. 201401183/1/A4 stelt de Afdeling voorop dat een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo - in dit geval het schilderen van het pand -, gelet op artikel 2.11, eerste lid, van die wet, niet op andere gronden dan strijd met het bestemmingsplan kan worden geweigerd. Een eventuele schending van de door de stichting bedoelde afspraken, wat daar verder van zij, levert geen strijd op met het bestemmingsplan "Binnenstad Hulst" en kon reeds daarom niet aan vergunningverlening in de weg staan. De rechtbank is dan ook terecht aan deze afspraken voorbijgegaan.
2.3. Ingevolge het bestemmingsplan "Binnenstad Hulst" rust op het perceel waarop het pand is gelegen de bestemming "Waarde - Beschermd stadsgezicht 1".
Ingevolge artikel 21.5.3 van de Regels van het bestemmingsplan "Binnenstad Hulst" is het geheel of gedeeltelijk schilderen van muurvlakken op gronden die als zodanig zijn bestemd slechts toelaatbaar indien daardoor geen onevenredige schade wordt toegebracht aan, dan wel herstel is verzekerd van het historische en ruimtelijke karakter van het beschermd stadsgezicht en nadat de monumentencommissie in de gelegenheid is gesteld advies uit te brengen.
2.4. Uit het advies van de welstands- en monumentencommissie van 25 oktober 2012 blijkt dat geen bezwaar bestaat tegen het schilderen van het pand in de voorgestelde kleur, mits de kleur van de dakrand wordt afgestemd op de plint.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in haar uitspraak van 3 oktober 2012 in zaak nr. 201202738/1/A1), mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, daaraan in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. De stichting heeft niet aannemelijk gemaakt - bijvoorbeeld door overlegging van een tegenadvies van een deskundige - dat het advies van de welstands- en monumentencommissie op onjuiste wijze tot stand is gekomen of anderszins gebreken bevat. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college dit advies niet aan zijn besluit tot vergunningverlening ten grondslag heeft mogen leggen.
Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het schilderen van het pand onder de door de welstands- en monumentencommissie aanbevolen voorwaarde, welke ook in de vergunning is opgenomen, geen onevenredige schade toebrengt aan het historische en ruimtelijke karakter van het beschermd stadsgezicht en het verlenen van een omgevingsvergunning daarvoor derhalve niet in strijd is met het bestemmingsplan "Binnenstad Hulst".
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Het besluit van 7 januari 2014
4. Bij besluit van 7 januari 2014 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, het door de stichting gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en de bij het besluit van 21 december 2012 verleende omgevingsvergunning gewijzigd door, voor zover hier van belang, daaraan de volgende voorschriften (onder B) te verbinden:
- De reclame 'G&W' hoog in het topgevelvlak vervalt.
- In het langsgevelvlak blijven tenminste 2 ramen geheel vrij van beplakking.
- De overige vensters worden voor maximaal 50% beplakt met folie.
Dit besluit is mede onderwerp van dit geding.
5. Zoals onder 2.4 is geconcludeerd verzet het bestemmingsplan "Binnenstad Hulst" zich niet tegen het schilderen van het pand, zoals dat bij het besluit van 21 december 2012 is vergund. Het college heeft het bezwaar van de stichting in zoverre terecht opnieuw ongegrond verklaard.
Het beroep van de stichting slaagt in zoverre niet.
6. De stichting betoogt het college aan de omgevingsvergunning in ieder geval het voorschrift had moeten verbinden dat alle ramen van het pand geheel vrij van beplakking blijven.
6.1. Voor het aanbrengen van de gevelreclame op het pand is een omgevingsvergunning vereist op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo (het bouwen van een bouwwerk), alsmede op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wabo (het maken van handelsreclame op of aan een onroerende zaak), gelezen in verbinding met artikel 4:22, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Hulst 2009 (hierna: APV).
6.2. Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, wordt de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge die aanhef en onder d, wordt die vergunning eveneens geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
Uit de artikelen 21.4.1 en 21.4.2 van de Regels van het bestemmingsplan "Binnenstad Hulst" volgt dat het college voor het aanbrengen van de gevelreclame vergunning kan verlenen voor zover daardoor geen onevenredige schade wordt toegebracht aan, dan wel herstel is verzekerd van, het historische en ruimtelijke karakter van het beschermd stadsgezicht en nadat de monumentencommissie in de gelegenheid is gesteld advies uit te brengen.
6.3. Ingevolge artikel 2.18 van de Wabo kan de omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Ingevolge artikel 4:22, vierde lid, van de APV kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd:
a. indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
b. in het belang van de verkeersveiligheid;
c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
Ingevolge het vijfde lid geldt de weigeringsgrond van het vierde lid, onder a, niet voor bouwwerken.
6.4. De monumentencommissie heeft op verzoek van het college op 22 november 2013 nader advies uitgebracht over het aanbrengen van gevelreclame op het pand. De commissie heeft negatief geadviseerd over het voorstel en verzocht het plan aan te passen in die zin dat de reclamevoering hoog in het topgevelvlak vervalt, in het langsgevelvlak minimaal twee ramen vrij blijven van beplakking en de overige vensters van het pand voor niet meer dan maximaal vijftig procent worden beplakt met folie. Zoals onder 2.4 is overwogen, mag het college in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen aan een welstandsadvies. De stichting heeft niet aannemelijk gemaakt - bijvoorbeeld door overlegging van een tegenadvies van een deskundige - dat het advies van de commissie in strijd is met de welstandsnotitie "Het Beeld van de Binnenstad" van de gemeente Hulst en evenmin dat het op onjuiste wijze tot stand is gekomen of anderszins gebreken bevat. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college dit advies niet aan zijn besluit tot vergunningverlening ten grondslag heeft mogen leggen.
6.5. Het college heeft bij het besluit van 7 januari 2014 de in het nader advies van de monumentencommissie genoemde voorwaarden gesteld. Gelet op dit advies is het aanbrengen van de gevelreclame, als aan die voorwaarden wordt voldaan, in overeenstemming met het bestemmingsplan en voldoet het aan redelijke eisen van welstand. Verder doet zich geen weigeringsgrond voor als bedoeld in artikel 2.44, vierde lid, van de APV. Ten slotte bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college meer of andere voorschriften aan de omgevingsvergunning had moeten verbinden.
Het betoog faalt.
7. [vergunninghouder] betoogt dat het voorschrift dat de reclame in het topgevelvlak van het pand vervalt, niet noodzakelijk is om onevenredige schade aan het historische en ruimtelijke karakter van het beschermd stadsgezicht te voorkomen.
7.1. Het college heeft zich bij het stellen van dit voorschrift gebaseerd op het advies van de monumentencommissie van 22 november 2013. Zoals onder 2.4 is overwogen, mag aan een dergelijk advies in beginsel doorslaggevende betekenis worden toegekend. [vergunninghouder] heeft niet aannemelijk gemaakt - bijvoorbeeld door overlegging van een tegenadvies van een deskundige - dat het advies van de monumentencommissie op dit punt op onjuiste wijze tot stand is gekomen of anderszins gebreken bevat. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het college het voorschrift niet in redelijkheid aan de vergunning heeft kunnen verbinden.
Het betoog faalt.
8. [vergunninghouder] betoogt vervolgens dat het onder 7 bedoelde voorschrift in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, nu op andere, dichter bij het centrum van Hulst gelegen panden wel reclame in het topgevelvlak is aangebracht. Ter toelichting hiervan heeft [vergunninghouder] diverse foto’s overgelegd.
8.1. Op de panden die op de overgelegde foto’s zijn weergegeven, is weliswaar reclame aangebracht, maar deze reclame bevindt zich niet in het topgevelvlak, met uitzondering van het pand aan de Lange Nieuwstraat 4 te Hulst. Ten aanzien van dat pand heeft het college gesteld dat voor het aanbrengen van reclame geen omgevingsvergunning is verleend en dat het zich beraadt over handhavend optreden. Gelet hierop is het door [vergunninghouder] bestreden voorschrift niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Het betoog faalt.
9. De beroepen tegen het besluit van 7 januari 2014 zijn ongegrond.
Proceskosten
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart de beroepen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hulst van 7 januari 2014 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2014
190-732.