ECLI:NL:RVS:2014:4348

Raad van State

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
3 december 2014
Zaaknummer
201403189/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en inschrijving in de GBA: beoordeling van bewijs en toekenning

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 5 maart 2014 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had op 5 december 2012 de huurtoeslag van [appellant] over 2009 definitief vastgesteld op nihil en het te veel betaalde teruggevorderd. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat [appellant] in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) tot 15 december 2009 stond ingeschreven op een ander adres, terwijl hij beweerde dat hij al sinds 1 mei 2009 op het nieuwe adres woonde.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt mocht stellen dat [appellant] niet had aangetoond dat hij voor de datum van inschrijving in de GBA op het nieuwe adres woonde. [appellant] had weliswaar bewijsstukken overgelegd, zoals een huurovereenkomst en een eindafrekening van Greenchoice, maar de rechtbank vond deze onvoldoende om aan te tonen dat de Belastingdienst/Toeslagen van onjuiste gegevens was uitgegaan.

In hoger beroep heeft [appellant] zijn standpunt herhaald, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat voor de toekenning van huurtoeslag de inschrijving in de GBA bepalend is en niet of betrokkene feitelijk op het toeslagadres woonde. Aangezien [appellant] niet had gereageerd op verzoeken om nadere bewijsstukken en niet op de zitting was verschenen, was er onvoldoende grond om te concluderen dat de inschrijving in de GBA onjuist was.

De Afdeling bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 december 2014.

Uitspraak

201403189/1/A2.
Datum uitspraak: 3 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 maart 2014 in zaak nr. 13/929 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over 2009 definitief vastgesteld op nihil en het te veel betaalde teruggevorderd.
Bij besluit van 2 juli 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge het tweede lid kan ten aanzien van een bepaalde woning slechts aan één huurder een huurtoeslag worden toegekend.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a wordt een huurtoeslag slechts toegekend als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, op het adres van die woning zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA; thans: de basisregistratie personen).
Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid een huurtoeslag worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de GBA niet aan de huurder kan worden toegerekend.
Ingevolge artikel 6, derde lid, van de Awir, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld op basis waarvan iemand die in de GBA niet op zijn woonadres is ingeschreven, geacht wordt daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven.
Ingevolge het vierde lid wordt voor de toepassing van het derde lid naar de omstandigheden beoordeeld waar iemand woont.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van de Uitvoeringsregeling Awir wordt iemand die in de GBA niet op zijn woonadres is ingeschreven, geacht daarin wel op dat adres te zijn ingeschreven, indien blijkt dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de GBA voor de periode tot aan de datum van adreswijziging als bedoeld in artikel 47, derde lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet GBA).
Ingevolge artikel 47, derde lid, van de Wet GBA wordt als datum van adreswijziging de dag opgenomen waarop de aangifte is ontvangen, dan wel de dag waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens betreffende het adres aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan.
2. Niet in geschil is dat [appellant] tot 15 december 2009 in de GBA stond ingeschreven op het adres [adres A] te [plaats] (hierna: adres A) en dat hij zich per 15 december 2009 in de GBA heeft laten inschrijven op het adres [adres B] te [plaats].
3. Aan het besluit van 5 december 2012, als gehandhaafd in het besluit van 2 juli 2013, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant] het gehele toeslagjaar 2009 stond ingeschreven op adres A. Doordat er tenminste één andere persoon op adres A stond ingeschreven, is zijn toetsingsinkomen te hoog voor het ontvangen van huurtoeslag.
In bezwaar heeft [appellant] naar voren gebracht dat hij in de loop van 2009 is verhuisd naar adres B.
Bij brief van 16 mei 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellant] verzocht bewijs op te sturen dat hij in 2009 ook daadwerkelijk op adres B woonde. Bewijsstukken kunnen, aldus deze brief, zijn:
- een brief van een officiële instantie (gemeente, uitkeringsinstantie, pensioenfonds);
- verzekeringspapieren;
- bankafschriften of loonstroken;
- brieven over telefoon- of internetdiensten.
Ook is gevraagd om een kopie van de huurovereenkomst en huurspecificaties. [appellant] heeft bij brief van 22 mei 2013 een op 25 april 2009 ondertekende huurovereenkomst voor adres B toegezonden, ingaande 1 mei 2009, en een kopie van de eindafrekening van Greenchoice voor de periode 24 april 2009 tot en met 7 mei 2010. Bij brief van 29 mei 2013 is gevraagd om nader bewijs, omdat is geconstateerd dat zowel op adres A als adres B meerdere mensen woonden. Hierop heeft [appellant] niet gereageerd.
Aan het besluit op bezwaar van 2 juli 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellant] met de door hem overgelegde huurovereenkomst en eindafrekening niet heeft aangetoond dat de Belastingdienst/Toeslagen van onjuiste gegevens is uitgegaan.
4. [appellant] klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt mocht stellen dat hij niet heeft aangetoond dat hij al voor de datum van inschrijving in de GBA op 15 december 2009 feitelijk woonde op adres B. Hij betoogt dat aldus niet is onderkend dat hij de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd een kopie van de huurovereenkomst en de eindafrekening van Green Choice voor stroom en gas heeft toegestuurd. Uit de huurovereenkomst blijkt dat hij de betreffende woning met ingang van 1 mei 2009 heeft gehuurd. Uit de eindafrekening van Green Choice over het jaar 2009 kan worden afgeleid dat de beginstand dateert van 24 april 2009 en dat hij vanaf die datum tot en met 7 mei 2010 voor een bedrag van € 1.454,06 aan energie en gas heeft verbruikt, aldus [appellant].
5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 oktober 2013 in zaak nr. 201211146/1/A2) is gelet op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht voor toekenning van huurtoeslag slechts de inschrijving in de GBA bepalend en niet of betrokkene feitelijk op het toeslagadres woonde.
Dit is, gelet op het bepaalde in artikel 9, tweede lid, van de Wht, anders als de onjuiste inschrijving in de GBA niet aan de huurder kan worden toegerekend.
Verder wordt iemand die in de GBA niet op zijn woonadres is ingeschreven ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van de Uitvoeringsregeling Awir niettemin geacht op dat adres te zijn ingeschreven, indien blijkt dat sprake is van een onjuiste inschrijving in de GBA voor de periode tot aan de datum van adreswijziging als bedoeld in artikel 47, derde lid, van de Wet GBA.
6. [appellant] heeft geen verklaring geboden voor de omstandigheid dat hij eerst per 15 december 2009 op adres B staat ingeschreven in de GBA, terwijl hij hier naar eigen zeggen al sinds 1 mei 2009 woonde. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de Belastingdienst/Toeslagen bovendien de door hem bij brief van 22 mei 2013 overgelegde huurovereenkomst en eindafrekening wel degelijk betrokken bij het besluit op bezwaar van 2 juli 2013. [appellant] heeft niet gereageerd op de brief van de Belastingdienst/Toeslagen van 29 mei 2013 waarin hem om nadere stukken is gevraagd. Hij heeft niet te kennen gegeven dat hij naar aanleiding van zijn bezwaarschrift wenste te worden gehoord en is zonder kennisgeving niet op de zitting van de rechtbank verschenen. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt mocht stellen dat de overgelegde huurovereenkomst en de eindafrekening zonder nader bewijs geen grond geven voor het oordeel dat van een onjuiste inschrijving in de GBA sprake is.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2014
480.