201310720/1/A1.
Datum uitspraak: 3 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Berghem, gemeente Oss,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 oktober 2013 in zaak nr. 13/2884 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oss.
Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2012 heeft het college besloten over te gaan tot invordering van de bij besluit van 2 november 2011 opgelegde lasten onder dwangsom van € 18.000,00.
Bij besluit van 14 maart 2013 heeft college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 oktober 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. L.J.M. van der Wielen, en het college, vertegenwoordigd door J.F.A.C. Verbruggen-Pietjouw, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 2 november 2011 heeft het college [appellant] op straffe van een dwangsom van € 1.500,00 per week met een maximum van € 9.000,00 gelast alle op het perceel aanwezige materialen te verwijderen en verwijderd te houden die in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) op het perceel [locatie] te Oss (hierna: het perceel) aanwezig zijn. Het college heeft voorts op straffe van een dwangsom van € 1.500,00 per week met een maximum van € 9.000,00 gelast de in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo opgerichte bouwwerken en gebouwen op het perceel te verwijderen en verwijderd te houden. Bij brief van 11 januari 2012 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot twee maanden na de beslissing op bezwaar. Bij besluit van 23 maart 2012 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 2 november 2011 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen het besluit 23 maart 2012 heeft [appellant] geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit onherroepelijk is geworden.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat geen dwangsommen zijn verbeurd, nu hij voor afloop van de begunstigingstermijn aan de opgelegde lasten heeft voldaan.
2.1. Tussen partijen is niet in geschil dat teneinde het verbeuren van dwangsommen te voorkomen, uiterlijk op 28 mei 2012 aan de lasten onder dwangsom diende te worden voldaan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college met de door M. Quint, inspecteur handhaving van de gemeente Oss, opgestelde rapporten van bevindingen van 23 mei 2012 en 20 augustus 2012 en de daarbij behorende foto's aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde van de controles op 23 mei 2012 en 17 augustus 2012 door [appellant] niet aan de opgelegde lasten is voldaan. Voor het ter zitting door [appellant] naar voren gebrachte dat uit de foto's niet kan worden afgeleid waar en wanneer die zijn gemaakt, wordt geen grond gevonden, reeds omdat dit blijkt uit de rapporten van bevindingen waarin naar de foto's wordt verwezen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat [appellant] niet binnen de begunstigingstermijn aan de lasten onder dwangsom heeft voldaan en dat op 28 mei 2012, 4 juni 2012, 11 juni 2012, 18 juni 2012, 25 juni 2012 en 2 juli 2012 van rechtswege dwangsommen zijn verbeurd van in totaal € 18.000,00.
Het betoog faalt.
3. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om zijn pleitnota voor te dragen, wordt overwogen dat uit het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank volgt dat [appellant] niet beschikte over een pleitnota.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt door enkel handhavend jegens hem op te treden en niet mede jegens de [eigenaresse] van het perceel, en de [andere gebruikster] van het perceel.
4.1. Daargelaten de vraag of een dergelijk bezwaar niet had moeten worden aangevoerd in een tegen het besluit van 2 november 2011 te entameren procedure, heeft [appellant] deze grond niet eerder in de procedure naar voren gebracht. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds bij de rechtbank had kunnen worden aangevoerd en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de zekerheid van de andere partijen omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen, dient deze grond reeds hierom buiten beschouwing te blijven.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2014
407-789.