201404888/1/R3.
Datum uitspraak: 3 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak, deels tussenuitspraak (als bedoeld in artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb), in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Deurne,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Deurne,
en
de raad van de gemeente Deurne,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 maart 2014, kenmerk nr. 13a, heeft de raad het bestemmingsplan "Stationsstraat-Haspelweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2014, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. T.J.M. Immens, en de raad, vertegenwoordigd door A.M.T. Willems, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2. Het plan voorziet in een actualisering van het planologische regime voor de werk- en winkellocatie tussen de Stationsstraat en de Haspelweg ten zuidwesten van de kern van Deurne.
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1]
4. Het beroep van [appellant sub 1] is gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Gemengd" voor de percelen aan de Stationsstraat 120 tot en met 120C. Ten opzichte van het vorige bestemmingsplan is in een verhoging van de maximaal toegestane bouwhoogte voor het hoofdgebouw op deze percelen voorzien. [appellant sub 1] voert aan dat het toestaan van een bouwhoogte van maximaal 11 m zal leiden tot een afname van de bezonning van zijn perceel aan de [locatie 1] en tot een aantasting van zijn privacy. Voorts zullen de bedrijfsactiviteiten toenemen. Hij vreest dat hij daarvan verkeers- en geluidhinder zal ondervinden. Volgens [appellant sub 1] heeft de raad nagelaten onderzoek te doen naar de gevolgen van het plan voor zijn woongenot.
4.1. De raad stelt dat voor de percelen ruimere bouwmogelijkheden zijn voorzien om tegemoet te komen aan het verzoek daartoe van Boerenbond Deurne Vastgoed B.V. Bij de keuze van de maximaal toegestane bouwhoogte voor het hoofdgebouw is aansluiting gezocht bij de maximaal toegestane bouwhoogte die in het voorontwerp van het bestemmingsplan "Houtenhoek/Schutsboom de Romein" was opgenomen. Volgens de raad kan [appellant sub 1], voor zover hij nadelige gevolgen van het plan zal ondervinden, een planschadeverzoek indienen.
4.2. Aan het plandeel voor de percelen aan de Stationsstraat 120 tot en met 120C is de bestemming "Gemengd" toegekend. Op de verbeelding is voor hoofdgebouwen op de percelen een goot- en bouwhoogte van maximaal 6 m onderscheidenlijk 11 m aangegeven.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1.1, van de planregels zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen, voor zover het betreft bestaande bedrijfswoningen of burgerwoningen;
b. aan huis verbonden beroepen;
c. bestaand bedrijf ter plaatse van de aanduiding "bedrijf";
d. bestaande detailhandel ter plaatse van de aanduiding "detailhandel";
e. dienstverlening;
f. maatschappelijke voorzieningen;
g. kantoren;
h. openbare nutsvoorzieningen.
Ingevolge lid 5.2.1, geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende regels:
a. het bebouwingspercentage op percelen met alleen een woonfunctie bedraagt maximaal 50, met uitzondering van bouwpercelen met alleen een woonfunctie met een oppervlakte kleiner dan 250 m², waarvoor het bebouwingspercentage maximaal 60 per bouwperceel bedraagt;
b. het bebouwingspercentage op percelen met een andere dan alleen een woonfunctie bedraagt maximaal 80;
[…].
Ingevolge lid 5.2.2, aanhef en onder d, geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen de regel dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens voor een vrijstaand hoofdgebouw voor wonen aan beide zijden minimaal 3 m bedraagt en voor een ander vrijstaand hoofdgebouw, een halfvrijstaand hoofdgebouw voor wonen, een geschakeld hoofdgebouw voor wonen en de eindwoning van aaneen gebouwde hoofdgebouwen, aan één zijde minimaal 3 m.
Ingevolge onderdeel g, bedraagt de goot- en bouwhoogte maximaal de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte".
4.3. Ter zitting heeft [appellant sub 1] zijn bezwaren toegespitst op de bezonning van zijn perceel en zijn privacy. De raad heeft de toegestane bouwhoogte voor een hoofdgebouw op de percelen ten opzichte van het vorige bestemmingsplan verhoogd van maximaal 6 m tot maximaal 11 m. De Afdeling overweegt dat de raad had moeten beoordelen of deze verhoging in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en daarbij de belangen van [appellant sub 1] moeten betrekken. Niet gebleken is dat de raad zich rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van de verhoging van de maximaal toegestane bouwhoogte voor de bezonning van het perceel van [appellant sub 1] en zijn privacy. Dit klemt temeer omdat de percelen aan de zuidelijke grens van zijn perceel liggen en op de percelen een nieuw hoofdgebouw voor een ander gebruik dan wonen tot de perceelgrens kan worden gebouwd en voorts het bebouwingspercentage voor de percelen met een andere dan alleen een woonfunctie 80 bedraagt. De raad had niet mogen volstaan met een enkele verwijzing naar de maximaal toegestane bouwhoogte die voor de percelen in het voorontwerp van het bestemmingsplan "Houtenhoek/Schutsboom de Romein" was voorzien. Gelet hierop is het bestreden besluit in zoverre niet met de te betrachten zorgvuldigheid voorbereid. Het betoog slaagt.
5. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Gemengd" voor de percelen aan de Stationsstraat 120 tot en met 120C, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
6. Het beroep van [appellant sub 2] is gericht tegen artikel 3, lid 3.5, onder g, van de planregels. [appellant sub 2] voert aan dat door deze gebruiksregel het bestaande gebruik van de gronden op zijn bedrijfsperceel [locatie 2] voor buitenopslag van goederen, voorwerpen en materialen ten onrechte als strijdig gebruik met de bestemming "Bedrijf" wordt aangemerkt. Volgens [appellant sub 2] was buitenopslag onder het vorige bestemmingsplan niet verboden, zodat het om bestaand legaal gebruik gaat dat als zodanig had moeten worden bestemd. Nu de raad dit heeft nagelaten is het plan in zoverre in strijd met de door de raad gehanteerde randvoorwaarde vastgesteld om bestaande situaties als zodanig te bestemmen. Voorts stelt [appellant sub 2] dat buitenopslag bij zijn bedrijfsvoering hoort. Voor zover dit gebruik niet meer wordt toegestaan, zal hij genoodzaakt zijn om de opslag binnen de bedrijfsbebouwing voort te zetten, hetgeen ten koste zal gaan van zijn bedrijfsvoering.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat buitenopslag niet bij recht mogelijk hoeft te worden gemaakt. Het plan is conserverend van aard en het vorige bestemmingsplan stond buitenopslag langs de Haspelweg buiten het bouwvlak niet toe. Daarnaast stelt de raad dat bij de vaststelling van het plan aansluiting is gezocht bij het provinciale beleid dat strekt tot het voorkomen van verrommeling van bedrijventerreinen. Verder wijst de raad er op dat buitenopslag onder voorwaarden mogelijk kan worden gemaakt op grond van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 3, lid 3.6.3, van de planregels.
6.2. Aan het plandeel voor het perceel [locatie 2] is de bestemming "Bedrijf" toegekend.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor bestaande bedrijven.
Ingevolge lid 3.5, aanhef en onder g, wordt onder gebruik strijdig met de bestemming "Bedrijf" in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor buitenopslag van voer- en vaartuigen, voorwerpen, goederen, stoffen, en materialen en van emballage.
Ingevolge lid 3.6.3 kan het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5, onder g, voor buitenopslag van voer- en vaartuigen, voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage, mits:
a. dit noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
b. dit geen onevenredige beperking oplevert van de brandveiligheid;
c. voldoende parkeerplaatsen en laad- en losplaatsen volgens de parkeernormen zoals bedoeld in lid 10.3, op eigen terrein aanwezig blijven;
d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast.
6.3. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
In artikel 33 van de planvoorschriften van het vorige bestemmingsplan was een verbodsbepaling opgenomen ten aanzien van het gebruik van de gronden met onder meer de bestemming "Bedrijven" als opslagplaats, voor zover deze gronden zijn gelegen buiten het bebouwingsoppervlak. Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat buitenopslag op het gehele buitenterrein van zijn perceel mogelijk had moeten worden gemaakt, overweegt de Afdeling dat de raad heeft gesteld dat buitenopslag op zijn perceel niet dan wel nauwelijks plaatsvindt en dat [appellant sub 2] het tegendeel niet aannemelijk heeft gemaakt. [appellant sub 2] heeft niet concreet gemaakt wat voor goederen, voorwerpen en materialen buiten de bedrijfsbebouwing worden opgeslagen, op welke locatie opslag plaatsvindt en voor welke duur. Dat buitenopslag noodzakelijk is voor zijn bedrijfsvoering heeft [appellant sub 2] evenmin aannemelijk gemaakt. Voorts heeft de raad in zijn afweging in redelijkheid aan het belang bij het voorkomen van verrommeling van het bedrijventerrein overwegende betekenis kunnen toekennen. Verder heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat buitenopslag onder voorwaarden alsnog mogelijk kan worden gemaakt op grond van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 3, lid 3.6.3, van de planregels. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad ten onrechte artikel 3, lid 3.5, onder g, van de planregels heeft vastgesteld.
Het betoog faalt.
7. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte het laden en lossen op de Haspelweg niet meer mogelijk heeft gemaakt. Volgens [appellant sub 2] worden zijn bedrijfsactiviteiten daardoor ingeperkt.
7.1. Aan het plandeel voor de Haspelweg is de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" toegekend.
Ingevolge artikel 8, lid 8.1, van de planregels zijn de voor "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wegen en straten, waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de ontsluiting van het terrein;
b. voet-en fietspaden;
c. parkeervoorzieningen;
d. groenvoorzieningen;
e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
f. openbare nutsvoorzieningen;
g. straatmeubilair;
met de daarbij behorende:
h. kabels en leidingen;
i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2. De raad stelt dat de regeling in het plan voor de Haspelweg wat betreft het laden en lossen niet gewijzigd is ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. Zowel in het voormalige als in het voorliggende plan is laden en lossen binnen de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" mogelijk.
7.3. De Afdeling ziet geen aanleiding het standpunt van de raad dat het laden en lossen op de Haspelweg is toegestaan, onjuist te achten, nu aan deze weg de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is toegekend en het plan aan het laden en lossen niet in de weg staat. Het betoog van [appellant sub 2] dat zijn bedrijfsactiviteiten zonder de mogelijkheid voor het laden en lossen op de Haspelweg ten opzichte van het vorige bestemmingsplan worden ingeperkt, mist derhalve feitelijke grondslag.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Bestuurlijke lus
9. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beslechting van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient daartoe met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 4.3 alsnog een onderzoek te verrichten naar de gevolgen van de verhoging van de toegestane bouwhoogte van een hoofdgebouw op de percelen aan de Stationsstraat 120 tot en met 120C voor de bezonning van het perceel van [appellant sub 1] en zijn privacy en zonodig een gewijzigde planregeling vast te stellen. Bij de voorbereiding van het eventueel te nemen besluit tot wijziging hoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb. Het besluit tot wijziging van het plan dient op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te worden gemaakt en te worden medegedeeld.
Voorlopige voorziening
10. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:80b, derde lid, van de Awb de hierna vermelde voorlopige voorziening te treffen om onomkeerbare ontwikkelingen te voorkomen.
Proceskosten
11. In de einduitspraak zal ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. draagt de raad van de gemeente Deurne op om binnen 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak:
- met inachtneming van hetgeen daarin in 4.3 is overwogen het daarin omschreven gebrek te herstellen door alsnog een onderzoek te verrichten naar de gevolgen van de verhoging van de toegestane bouwhoogte van een hoofdgebouw op de percelen aan de Stationsstraat 120 tot en met 120C voor de bezonning van het perceel van [appellant sub 1] en zijn privacy en zonodig een gewijzigde planregeling vast te stellen;
- de Afdeling de uitkomst mede te delen en een eventuele wijziging van het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;
II. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Deurne van 11 maart 2014, kenmerk nr. 13a, voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Gemengd" voor de percelen Stationsstraat 120 tot en met 120C;
III. verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Man
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2014
629.