ECLI:NL:RVS:2014:4374

Raad van State

Datum uitspraak
3 december 2014
Publicatiedatum
3 december 2014
Zaaknummer
201405300/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering schadefonds geweldsmisdrijven na bedreiging met geweld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 21 mei 2014 haar beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven ongegrond verklaarde. De aanvraag was ingediend na een bedreiging met geweld op 15 juli 2012, waarbij [appellante] lichamelijke en psychische klachten heeft ervaren. De Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG) had de aanvraag op 29 juli 2013 afgewezen, omdat [appellante] niet voldoende objectieve gegevens had overlegd die haar claims onderbouwden. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 25 oktober 2013 ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat de CSG terecht had vastgesteld dat er onvoldoende aanwijzingen waren dat [appellante] jarenlang werd bedreigd en geïntimideerd. [appellante] voerde aan dat zij meldingen en aangiften had gedaan en verwees naar een procedure rondom een straatverbod. De rechtbank oordeelde echter dat de CSG de verklaringen van [appellante] en de stukken betreffende de procedure over het straatverbod niet als voldoende bewijs kon aanmerken voor haar claims.

In hoger beroep herhaalde [appellante] haar standpunt dat de CSG onvoldoende had gedaan om haar claims te onderzoeken, vooral gezien het feit dat een psycholoog had vastgesteld dat zij leed aan een posttraumatische stressstoornis. De Raad van State bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de CSG zich op het standpunt mocht stellen dat er onvoldoende objectieve aanwijzingen waren voor ernstig letsel. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201405300/1/A2.
Datum uitspraak: 3 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 mei 2014 in zaak nr. 13/7697 in het geding tussen:
[appellante]
en
de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2013 heeft de CSG een aanvraag van [appellante] om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: het fonds) afgewezen.
Bij besluit van 25 oktober 2013 heeft de CSG het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 mei 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend, waarop de CSG heeft gereageerd.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2014, waar de CSG, vertegenwoordigd door mr. N.I.S. Wallet en mr. J.C.M. van de Weerd, werkzaam aldaar, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven kunnen uit het fonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
2. [appellante] heeft op 26 maart 2013 bij de CSG een aanvraag ingediend om een uitkering uit het fonds. Zij heeft in de aanvraag vermeld dat zij op 15 juli 2012 slachtoffer is geworden van bedreiging met geweld en ten gevolge daarvan lichamelijke en psychische klachten heeft.
3. De CSG heeft aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat [appellante] niet met objectieve gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat zij als gevolg van de bedreiging met geweld op 15 juli 2012 ernstig lichamelijk en psychisch letsel heeft. Met de door haar gestelde langdurige periode van intimidatie en bedreiging, die niet op de aanvraag als oorzaak staat vermeld, heeft de CSG geen rekening gehouden, omdat haar enkele verklaring onvoldoende is om deze aannemelijk te achten.
4. [appellante] klaagt allereerst dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er niet voldoende aanwijzingen zijn dat zij al jarenlang wordt bedreigd en geïntimideerd. Zij betoogt dat zij meldingen en aangiften heeft gedaan en dat er ook procedures zijn gevoerd. Zij wijst in dit verband op een procedure rondom een straatverbod. Dat dit straatverbod niet is opgelegd, betekent nog niet dat er geen sprake is geweest van een dreigende situatie, aldus [appellante].
4.1. Het is aan de aanvrager van een uitkering van het fonds om met voldoende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij slachtoffer is geworden van een tegen hem opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de CSG de verklaringen van [appellante] en de stukken betreffende de procedure over een straatverbod onvoldoende heeft mogen achten om aannemelijk gemaakt te achten dat sprake is geweest van jarenlange bedreiging en intimidatie.
Het betoog faalt.
5. [appellante] klaagt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de CSG zich op het standpunt mocht stellen dat er onvoldoende objectieve aanwijzingen zijn op basis waarvan aangenomen kan worden dat de bedreiging van 15 juli 2012 bij haar heeft geleid tot ernstig psychisch letsel. Zij betoogt dat een psycholoog heeft vastgesteld dat sprake is van een posttraumatische stressstoornis. Voor zover de CSG de ingebrachte informatie ontoereikend vond, lag het op de weg van de CSG nader onderzoek te doen, aldus [appellante].
5.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de CSG zich op het standpunt mocht stellen dat uit de door [appellante] overgelegde stukken niet blijkt dat sprake is van ernstig letsel en dat deze stukken evenmin aanleiding geven voor het opvragen van nadere informatie of het verrichten van nader onderzoek.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2014
480.