201405117/1/A3.
Datum uitspraak: 3 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 mei 2014 in zaak nr. 13/3645 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2013 heeft de staatssecretaris aan [appellant] medegedeeld dat het in zijn voornemen ligt de aanvraag om wijziging van de geslachtsnaam van zijn [zoon] voor inwilliging in aanmerking te doen komen.
Bij besluit van 12 juni 2013 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 mei 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zoon en [de moeder] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2014, waar [appellant] en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. T.J. Sterkenburg, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen. Voorts zijn de zoon en de moeder ter zitting gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit geslachtsnaamswijziging (hierna: het Besluit) wordt op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht, of, indien de naam van een overleden ouder wordt verzocht, op verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger, de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaren of ouder gewijzigd in de geslachtsnaam van de ouder wiens naam het kind niet heeft, indien deze ouder na de ontbinding van het huwelijk of de verbreking van de buitenhuwelijkse samenleving met de andere ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de minderjarige heeft verzorgd en opgevoed.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, wordt op verzoek van een meerderjarige zijn geslachtsnaam gewijzigd in een geslachtsnaam als bedoeld in artikel 3, eerste lid, indien de verzorging en opvoeding enige tijd gedurende de minderjarigheid hebben geduurd.
2. De staatssecretaris heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 4 februari 2013 ten grondslag gelegd dat de aanvraag van de zoon om geslachtsnaamswijziging voldoet aan de voorwaarden die in artikel 4, eerste lid, onder a, van het Besluit zijn gesteld. De zoon is gedurende zijn minderjarigheid voor de periode van 24 mei 2006 tot 30 januari 2012 verzorgd en opgevoed door zijn moeder. De moeder heeft met de geslachtsnaamswijziging ingestemd.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris de aanvraag terecht voor inwilliging in aanmerking heeft doen komen. Hiertoe voert hij aan dat de zoon met het wijzigen van zijn geslachtsnaam een waardevol stuk identiteit verliest, hetgeen kan leiden tot een verdere ontwrichting van zijn relatie met de zoon. Ter onderbouwing hiervan wijst [appellant] op een rapport van de Raad voor Kinderbescherming van augustus 2006. Daarnaast stelt [appellant] dat de zoon PDD-NOS heeft en beïnvloed wordt door de moeder. De aanvraag om geslachtsnaamswijziging komt dan ook niet voort uit de vrije wil van de zoon, aldus [appellant].
4. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan de voorwaarden voor de geslachtsnaamswijziging is voldaan. Reeds hierom kan het rapport van augustus 2006 geen rol van betekenis spelen bij het besluit om de aanvraag om geslachtsnaamswijziging van de zoon voor inwilliging in aanmerking te doen komen, nog daargelaten dat de aanvraag om geslachtsnaamswijziging niet bij het rapport van augustus 2006 is betrokken en derhalve niet uit het rapport kan worden afgeleid dat geslachtsnaamswijziging een nadelige invloed heeft op de relatie tussen vader en zoon. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat [appellant] niet heeft onderbouwd dat de PDD-NOS met zich brengt dat de zoon niet in staat is zijn wil zelfstandig te bepalen. Bij het gehoor naar aanleiding van de aanvraag heeft de zoon toegelicht waarom hij zijn geslachtsnaam wil wijzigen en heeft hij verklaard dat dit zijn eigen wens is.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Beerse
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2014
382-819.