201403026/1/A3.
Datum uitspraak: 3 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 28 februari 2014 in zaak nr. 13/3119 in het geding tussen:
[appellant]
en
de hulpofficier van justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2013 heeft de hulpofficier van justitie een machtiging verleend aan een opsporingsambtenaar van de Regio Limburg Noord om zonder toestemming van de bewoner binnen te treden in de woning op het adres [locatie] te [plaats] (hierna: de woning).
Bij besluit van 4 september 2013 heeft de hulpofficier van justitie het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 28 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De hulpofficier van justitie heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J.H. Verburg, advocaat te Roermond, en de hulpofficier van justitie, vertegenwoordigd door mr. J.J.H.S. Thomassen, advocaat te Maastricht, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1:6, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) zijn de hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van deze wet niet van toepassing op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden (hierna: de Awbi) is degene die bij of krachtens de wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek, met de uitvoering van een wettelijk voorschrift of met het toezicht op de naleving daarvan, dan wel een bevoegdheid tot vrijheidsbeneming uitoefent, en uit dien hoofde in een woning binnentreedt, verplicht zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Indien twee of meer personen voor hetzelfde doel in een woning binnentreden, rusten deze verplichtingen slechts op degene die bij het binnentreden de leiding heeft.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging vereist.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, is de hulpofficier van justitie bevoegd tot het geven van een machtiging tot binnentreden.
Ingevolge het tweede lid is, voor zover de wet niet anders bepaalt, de burgemeester bevoegd tot het geven van een machtiging tot binnentreden in een woning gelegen binnen zijn gemeente voor andere doeleinden dan strafvordering.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: de Gwwd), zoals deze gold ten tijde van belang, is het verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen.
Ingevolge het derde lid is een ieder verplicht hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen.
Ingevolge artikel 37, zoals dit gold ten tijde van belang, is het de houder van een dier verboden aan een dier de nodige verzorging te onthouden.
Ingevolge artikel 114, derde lid, zijn, met de opsporing van de bij artikel 121 strafbaar gestelde feiten, onverminderd artikel 141 Wetboek van Strafvordering, belast de daartoe aangewezen buitengewone opsporingsambtenaren.
Ingevolge artikel 115, tweede lid, zijn de in artikel 114 bedoelde ambtenaren bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
Ingevolge artikel 121, eerste lid, zijn gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens de artikelen 36, eerste lid, 37, 40, 43, 61, eerste lid, en 73, tweede lid, misdrijven.
Ingevolge het tweede lid zijn gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens de artikelen 33, 35, 36, derde lid, 41, eerste en tweede lid, 59b, derde lid, 61, tweede en derde lid, 62, 63 en 64 overtredingen.
2. Op 22 maart 2013 is een opsporingsambtenaar van de regionale eenheid Limburg tezamen met twee districtinspecteurs van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming de woning binnengetreden.
De daarvoor vereiste machtiging is afgegeven met het oog op de naleving van de artikelen 36 en 37 in verbinding gelezen met artikel 115, tweede lid, van de Gwwd. Blijkens de machtiging was het doel van de binnentreding de controle op het welzijn van negen honden die zich in de woning bevonden.
In zijn besluit op bezwaar van 4 september 2013 heeft de hulpofficier van justitie zich op het standpunt gesteld dat [appellant] expliciet toestemming heeft gegeven de woning binnen te treden. Om die reden is geen gebruik gemaakt van de machtiging, zodat [appellant] geen belang heeft bij het bezwaar daartegen en het derhalve niet-ontvankelijk is. In beroep bij de rechtbank heeft de hulpofficier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de machtiging geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Daartoe heeft de hulpofficier van justitie overwogen dat de grondslag van de machtiging gelegen is in een strafrechtelijk onderzoek naar het opsporen van strafbare feiten als bedoeld in de Gwwd. De machtiging heeft, gelet op artikel 1:6, aanhef en onder a, van de Awb, geen publiekrechtelijk rechtsgevolg dat kan leiden tot rechtsbescherming op grond van de Awb, zodat het bezwaar niet-ontvankelijk is, aldus de hulpofficier van justitie.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de machtiging is afgegeven in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar het opsporen van strafbare feiten als bedoeld in de Gwwd. Aan het enkele feit dat overtreding van de bepalingen uit de Gwwd een strafbaar feit oplevert, kan volgens hem niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat in de onderhavige zaak een strafrechtelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Gelet op het feit dat het hier ging om hercontrole naar aanleiding van een eerdere bestuursrechtelijke controle op 18 december 2012 volgt dat het hier wederom een bestuursrechtelijke controle betrof. Uit het proces-verbaal van verhoor van 27 maart 2013 alsook uit het mutatierapport van 27 maart 2013 blijkt volgens hem dat het verhoor, en daarmee het onderzoek, niet uitsluitend een strafrechtelijk karakter had. Daar komt bij dat uit het handelen van de hulpofficier van justitie, bestaande uit het organiseren van een bestuursrechtelijke bezwaarprocedure, volgt dat ook hij in de veronderstelling verkeerde dat het hier ging om een bestuursrechtelijke controle. Ten onrechte is achteraf het doel van het onderzoek aangepast van een bestuursrechtelijke controle naar een strafrechtelijk onderzoek, aldus [appellant].
3.1. De machtiging is door de hulpofficier van justitie, die als opsporingsambtenaar over bijzondere strafrechtelijke bevoegdheden beschikt, aan een brigadier van de regionale eenheid Limburg, tevens opsporingsambtenaar, afgegeven. In de machtiging staat vermeld dat deze is afgegeven op basis van de artikelen 2, 3 en 4 van de Awbi, in verbinding gelezen met de artikelen 36, 37 en 115, tweede lid, van de Gwwd. Overtreding van de artikelen 36 en 37 levert ingevolge artikel 121 van de Gwwd een strafbaar feit op. Voorts vermeldt de machtiging dat het doel van het binnentreden is het controleren van het welzijn van de negen honden die zich in de woning bevinden. Uit het proces-verbaal van verhoor van 27 maart 2013 alsook uit het mutatierapport van 27 maart 2013 volgt dat [appellant] als verdachte ter zake van verdenking van strafbare feiten als bedoeld in de Gwwd is verhoord. Daarnaast volgt uit het mutatierapport dat bij de controle specifiek is gekeken of zich met betrekking tot het welzijn van de honden in en rond de woning strafbare feiten hebben voorgedaan. Ook volgt uit het mutatierapport dat met het parket zal worden overlegd of tot vervolging zal worden overgegaan. De stelling dat de aanleiding voor deze controle gelegen was in een eerdere bestuursrechtelijke controle leidt, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, niet tot het oordeel dat de machtiging voor bestuursrechtelijke doeleinden is afgegeven. De aanleiding van de controle op 18 december 2012 was gelegen in het mogelijk in gijzeling nemen van [appellant] in verband met een aantal openstaande boetes. Hierbij zou mogelijk de zorg voor de negen honden die [appellant] bezit, in het geding komen en zouden de honden tijdelijk in beslag moeten worden genomen. Op grond van de bij die gelegenheid geconstateerde situatie van de honden is het vermoeden van overtreding van de Gwwd gerezen. De controle op 22 maart 2013 was gericht op het controleren van het welzijn van deze honden op grond waarvan bezien zou worden of [appellant] strafbare feiten heeft gepleegd en of hij daarvoor zou moeten worden vervolgd en was dus geen voortzetting van de controle die op 18 december 2012 heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft, gelet op deze feiten en omstandigheden, met juistheid overwogen dat de machtiging is afgegeven in het kader van strafrechtelijke doeleinden.
De stelling van [appellant] dat de machtiging ook had kunnen worden gebruikt voor bestuursrechtelijke doeleinden maakt dit niet anders, reeds nu de machtiging feitelijk uitsluitend is gebruikt in het kader van strafrechtelijke doeleinden.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2014
434-818.