201403887/1/A1.
Datum uitspraak: 3 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Duiven,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 april 2014 in zaak nr. 13/8217 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Duiven.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2013 heeft het college geweigerd aan [appellant] omgevingsvergunning te verlenen voor de uitbreiding van het woonhuis op het perceel [locatie] te Duiven (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 november 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en heeft het aanleiding gezien om het besluit van 9 juli 2013 nader te motiveren.
Bij uitspraak van 24 april 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.E. Bosman, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door M.J.E. Heutink en L. van Zeben-Stevens, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in de vergroting van de woning op het perceel door het uitbreiden van de bestaande garage en de keuken aan de zijgevel van de woning. Het college heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Duiven-Zuid" omdat de in artikel 15.2.2 van de planvoorschriften genoemde afstand tot aan de voorgevel wordt overschreden. Het heeft voorts aan die weigering ten grondslag gelegd dat het niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder 1° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, gelezen in verbinding met artikel 15.3.1 van de planvoorschriften omgevingsvergunning wenst te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan omdat het straat- en bebouwingsbeeld, gelet op de adviezen van de gemeentelijke stedenbouwkundige van 5 juni 2013 en 29 oktober 2013, onevenredig door het bouwplan wordt geschaad.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid omgevingsvergunning voor het bouwplan mocht weigeren. Daartoe voert hij aan dat het college zich niet op de adviezen van de gemeentelijke stedenbouwkundige mocht baseren omdat dit geen adviezen als bedoeld in artikel 3:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) zijn. De adviezen zijn namelijk niet opgesteld door een onafhankelijke adviseur die met advisering is belast. Bovendien is de opsteller van de adviezen geen stedenbouwkundige zodat zijn adviezen niet gelijkwaardig zijn aan het door [appellant] overgelegde rapport van Buro SRO van 19 augustus 2013. Voorts voert hij, onder verwijzing naar het door hem overgelegde rapport, aan dat de adviezen van de gemeentelijke stedenbouwkundige naar inhoud onjuist zijn zodat het college zijn besluit daar niet op mocht baseren. Dit omdat uit het door hem overgelegde rapport blijkt dat het straat- en bebouwingbeeld door het bouwplan niet onevenredig wordt geschaad.
2.1. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de adviezen gebreken vertonen op grond waarvan het college de adviezen niet of niet zonder meer aan zijn oordeel ten grondslag heeft mogen leggen. Dat de adviezen, als gesteld door [appellant], niet voldoen aan artikel 3:5, eerste lid, van de Awb kan niet tot een ander oordeel leiden omdat dat artikel hier niet van toepassing is. Dit artikel is slechts van toepassing indien uit een wettelijk voorschrift volgt dat er advies moet worden ingewonnen, hetgeen hier niet het geval is. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat [appellant], ook niet met verwijzing naar het door hem overgelegde rapport, niet aannemelijk heeft gemaakt dat bedoelde adviezen gebrekkig zijn. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in dat rapport niet uiteen is gezet waarom het advies van 5 juni 2013 naar inhoud onjuist zou zijn. Het enkele feit dat de conclusie in het rapport afwijkt van de uitgebrachte adviezen en het feit dat de opsteller van de adviezen niet als deskundige in het architectenregister staat ingeschreven maken, anders dan [appellant] stelt, niet dat de adviezen naar inhoud voor onjuist zouden moeten worden gehouden. Dat de conclusies van de adviezen verschillen van die van het rapport is te herleiden tot een andere stedenbouwkundige kwalificatie.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2014
407-712.