ECLI:NL:RVS:2014:4423

Raad van State

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
10 december 2014
Zaaknummer
201307203/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen aanvoer van specie in zandwingebied te Weert

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 december 2014 uitspraak gedaan in het geschil tussen Stichting Groen Weert en het college van gedeputeerde staten van Limburg. Het geschil betreft de afwijzing van een handhavingsverzoek van Stichting Groen Weert tegen de aanvoer van specie in het zandwingebied Herenvennenweg te Weert. Het college had eerder, op 18 oktober 2011, het verzoek van de stichting om handhavend op te treden afgewezen. Dit besluit werd door de stichting bestreden, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. De Afdeling heeft in een eerdere uitspraak op 22 maart 2013 het beroep van de stichting gegrond verklaard en het besluit van 3 april 2012 vernietigd. Vervolgens heeft het college op 18 juni 2013 opnieuw het bezwaar van de stichting ongegrond verklaard, wat leidde tot het huidige beroep.

Tijdens de zitting op 21 oktober 2014 zijn zowel de stichting als het college vertegenwoordigd. De Afdeling heeft de argumenten van de stichting, die onder andere aanvoert dat er illegaal specie is aangevoerd in 2010 en 2011, zorgvuldig overwogen. De stichting betoogt dat het college niet adequaat heeft gereageerd op haar verzoek om de illegaal aangevoerde specie te verwijderen. Het college erkent dat er in strijd met de vergunning is gehandeld, maar stelt dat handhavend optreden in dit geval onevenredig zou zijn, gezien de bijzondere omstandigheden.

De Afdeling concludeert dat het college terecht heeft besloten om niet handhavend op te treden, omdat de toestemming voor de aanvoer van specie van elders tot en met mei 2018 onherroepelijk is verleend. De beroepsgronden van de stichting worden verworpen, en het beroep wordt ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met handhaving en de belangen van betrokken partijen af te wegen.

Uitspraak

201307203/1/R4.
Datum uitspraak: 10 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Groen Weert, gevestigd te Weert,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2011 heeft het college het verzoek van Stichting Groen Weert om handhavend op te treden tegen de aanvoer van specie in het zandwingebied Herenvennenweg te Weert afgewezen.
Bij besluit van 3 april 2012 heeft het college het door Stichting Groen Weert hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 maart 2013 heeft de Afdeling het door Stichting Groen Weert ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 3 april 2012 vernietigd.
Bij besluit van 18 juni 2013, kenmerk 2013/34724, heeft het college het door Stichting Groen Weert gemaakte bezwaar tegen het besluit van 18 oktober 2011 opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft Stichting Groen Weert beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht.
Stichting Groen Weert, het college en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Centrale Zandwinning Weert B.V. (hierna: CZW) hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
Stichting Groen Weert en CZW hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2014, waar Stichting Groen Weert, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door J. Thoolen-Simonis, J.C.F. Lacroix, X. Rijnders, ing. R.F.M. Hendriks, allen werkzaam bij de provincie, en mr. S. Bakker, werkzaam bij de Regionale Uitvoeringsdienst Zuid-Limburg, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord CZW, vertegenwoordigd door drs. M. Bottinga-Kuypers en dr. J.P.G.M. Schreurs, beiden werkzaam bij CZW.
Overwegingen
1. Het bestreden besluit heeft betrekking op activiteiten die door CZW worden verricht in verband met het afwerken van de ontgronding van percelen in het gebied plaatselijk bekend als "IJzeren Man" te Weert. Bij besluit van 22 mei 2001 heeft het college aan CZW een vergunning verleend voor het ontgronden van deze percelen.
2. Ingevolge voorschrift 4.9 van de vergunning, voor zover hier van belang, mag ten behoeve van de afwerking van de ontgronding geen specie van elders worden aangevoerd, tenzij hiervoor vooraf door het college toestemming is verleend.
Voorschrift 5 bevat voorschriften over het plan van de eindtoestand.
Voorschrift 6 bevat voorschriften over het werkplan.
Ingevolge voorschrift 6.2, voor zover hier van belang, dient het werkplan jaarlijks te worden bijgesteld.
Ingevolge voorschrift 6.3, voor zover hier van belang, beslist het college over het werkplan binnen drie maanden na ontvangst hiervan. Indien door het college niet binnen deze termijn is beslist, wordt het betreffende werkplan geacht te zijn goedgekeurd.
3. Stichting Groen Weert betoogt dat het besluit van 31 maart 2009, waarbij toestemming is verleend om grond van elders aan te voeren, moet worden vernietigd, omdat de toestemming niet is getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit (hierna: Bbk) en het dagelijks bestuur van het Waterschap Peel en Maasvallei en het gemeentebestuur van Weert niet zijn betrokken bij het verlenen van de toestemming. Verder is volgens de stichting onduidelijk of in 2009 vervuilde grond of specie is aangevoerd. De stichting voert tevens aan dat de toestemming van 31 maart 2009 niet nodig was, omdat de inrichting van de plas zou plaatsvinden met ter plaatse gedolven leem. Stichting Groen Weert betoogt verder dat in 2010 en 2011 ten onrechte baggerspecie is aangevoerd, nu in het besluit van 31 maart 2009 alleen toestemming is gegeven voor de aanvoer van grond.
3.1. De Afdeling stelt voorop dat het besluit van 31 maart 2009 onherroepelijk is en in de onderhavige procedure niet ter toetsing voorligt. De beroepsgronden die betrekking hebben op het besluit van 31 maart 2009 blijven daarom buiten inhoudelijke bespreking
Voor zover Stichting Groen Weert heeft betoogd dat in 2010 en 2011 ten onrechte baggerspecie is aangevoerd, omdat in het besluit van 31 maart 2009 alleen toestemming is verleend voor de aanvoer van grond, overweegt de Afdeling dat het college bij het besluit van 31 maart 2009 alleen toestemming heeft gegeven voor de aanvoer van 50.000 m3 grond van elders in het kalenderjaar 2009. Nu de toestemming in het besluit van 31 maart 2009 beperkt is tot het kalenderjaar 2009, heeft dit besluit geen betekenis voor de aanvoer van specie van elders in 2010 en 2011.
Het betoog faalt.
4. Stichting Groen Weert betoogt dat het college in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op het verzoek van de stichting om de in 2010 en 2011 illegaal aangevoerde specie af te graven en af te voeren dan wel zodanig te verpakken dat geen vervuiling ten gevolge van deze specie kan plaatsvinden. Volgens de stichting is het verwijderen van de specie van groot belang voor de natuur en de waterkwaliteit.
4.1. Het college erkent dat in 2010 en 2011 in strijd met voorschrift 4.9 van de vergunning specie van elders is aangevoerd, zonder dat hiervoor uitdrukkelijk toestemming is verleend. Volgens het college doen zich in dit geval echter bijzondere omstandigheden voor die nopen tot afzien van handhavend optreden. Die bijzondere omstandigheden zijn er volgens het college onder meer in gelegen dat het niet meer mogelijk is om de in 2010 en 2011 aangevoerde en toegepaste specie te onderscheiden en af te graven, zonder dat daarbij ook legaal aangevoerde specie wordt verwijderd. Verder stelt het college dat hij toestemming heeft gegeven voor de aanvoer en toepassing van 220.000 m3 specie van elders. Dit betekent volgens het college dat als de in 2010 en 2011 illegaal aangevoerde specie moet worden verwijderd, deze op grond van dat besluit direct opnieuw aangevoerd mag worden.
4.2. Niet in geschil is dat door het aanvoeren van specie van elders in 2010 en 2011 is gehandeld in strijd met voorschrift 4.9, zodat het college ter zake handhavend kon optreden. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4.3. Bij besluit van 6 februari 2013 is aan CZW toestemming verleend om tot en met mei 2018 220.000 m3 specie van elders aan te voeren. Bij besluit van 4 juli 2013 heeft het college het door Stichting Groen Weert ingediende bezwaar ongegrond verklaard en bij uitspraak van heden, in zaak nr. 201310341/1/R4, heeft de Afdeling het daartegen ingestelde beroep van Stichting Groen Weert ongegrond verklaard. Dit betekent dat de toestemming om tot en met mei 2018 een hoeveelheid specie van elders aan te voeren onherroepelijk is. Daargelaten of het mogelijk is om de in 2010 en 2011 aangevoerde specie te onderscheiden van de legaal aangevoerde specie en af te graven, heeft de toestemming om tot en met mei 2018 specie van elders aan te voeren tot gevolg dat in het geval de zonder toestemming aangevoerde specie wordt verwijderd, deze specie onmiddellijk weer kan worden aangevoerd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college terecht geconcludeerd dat gelet op het voorgaande handhavend optreden ter zake van overtreding van voorschrift 4.9 van de vergunning in dit geval onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, zodat van handhavend optreden behoort te worden afgezien.
Het betoog faalt.
5. De beroepsgronden over het al dan niet handhavend optreden tegen de overschrijding van de hoeveelheden te winnen zand, de begrenzing van de zandwinplas, de voorschriften over de taluds, hellinghoeken van de taluds, de gestelde vervuiling van het grondwater en de zandwinplas en de beroepsgronden over de afstemming tussen het college en het dagelijks bestuur hebben betrekking op onderwerpen die het bereik van het bestreden besluit te buiten gaan. Het bestreden besluit is beperkt tot de afwijzing van het verzoek van Stichting Groen Weert om handhavend op te treden tegen het zonder toestemming van het college aanvoeren van specie van elders in de jaren 2010 en 2011. Deze beroepsgronden blijven daarom in deze procedure buiten inhoudelijke bespreking.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Postma
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014
539-767.