ECLI:NL:RVS:2014:4427

Raad van State

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
10 december 2014
Zaaknummer
201309587/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot uitwerking bestemmingsplan Braassemerland deelgebied West-End

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een verzoek tot uitwerking van het bestemmingsplan 'Braassemerland' voor het deelgebied West-End door het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem. Het college heeft op 4 september 2013 het verzoek van appellante en anderen afgewezen, waarna zij bezwaar maakten. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard in een bestreden besluit. Appellante en anderen hebben hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 november 2014 behandeld. Appellante en anderen stelden dat het college toezeggingen had gedaan over de uitwerking van het deelgebied en dat er een definitief inzicht bestond over de gewenste verkaveling. Het college daarentegen stelde dat het niet opportuun was om een uitwerkingsplan in procedure te brengen en dat er geen goedgekeurd verkavelingsplan was.

De Afdeling overwoog dat het college beleidsvrijheid toekomt met betrekking tot het tijdstip en de wijze van uitwerking van bestemmingsplannen. Het college had gemotiveerd waarom het vooralsnog niet tot uitwerking van het deelgebied West-End wilde overgaan, en de Afdeling concludeerde dat appellante en anderen niet aannemelijk hadden gemaakt dat het college in strijd met het vertrouwensbeginsel had gehandeld.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan op 10 december 2014.

Uitspraak

201309587/1/R4.
Datum uitspraak: 10 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats], en andere (hierna: [appellante] en andere),
en
het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2013, kenmerk 13.27331, heeft het college het verzoek van [appellante] en andere tot uitwerking van het bestemmingsplan "Braassemerland" voor het deelgebied West-End afgewezen.
Bij besluit van 4 september 2013, kenmerk 13.27332 (hierna: het bestreden besluit), heeft het college het door [appellante] en andere gemaakte bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellante] en andere beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en andere hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2014, waar [appellante] en andere, vertegenwoordigd door [gemachtigde], werkzaam bij [appellante], en [gemachtigde], werkzaam bij [bedrijf], bijgestaan door mr. P.H. Revermann, werkzaam bij Juridisch en bestuurlijk adviescentrum, en mr. F.P. van Galen, advocaat te Leiden, en het college, vertegenwoordigd door M. Bosman, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. J.J. Turenhout, advocaat te Alphen aan den Rijn, en ir. A.C.W. van den Wildenberg, werkzaam bij Fakton B.V.
Overwegingen
1. Het deelgebied West-End heeft in het bestemmingsplan de bestemming "Woongebied uit te werken - 1".
2. Ingevolge artikel 5, vijfde lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, gelden bij de uitwerking van het deelgebied West-End de volgende uitgangspunten:
a. West-End bestaat uit een woongebied met voornamelijk grondgebonden woningen in rijen, twee lagen met kap of drie lagen met plat dak, mogelijk incidenteel gestapeld tot maximaal vijf lagen;
b. West-End is gelegen tussen het bestaande bebouwingslint langs het Westeinde en de nieuwe wijkontsluitingsweg voor Braassemerland evenwijdig hieraan;
c. Er wordt tussen het Westeinde, Noordeinde en de Fransche Brug een nieuwe wijkontsluiting gecreëerd die in directe verbinding staat met de rijksweg A4.
Ingevolge artikel 19, achtste lid, werkt het college de bestemming uit met inachtneming van de bepalingen van de beschrijving in hoofdlijnen zoals neergelegd in artikel 5 en de hierna te noemen regels.
Ingevolge het tiende lid, onder a, stelt het college het uitwerkingsplan, al dan niet gefaseerd, niet vast voordat een definitief inzicht bestaat over de gewenste verkaveling.
3. [appellante] en andere betogen dat het college ten onrechte heeft geweigerd een verkavelingsplan vast te stellen en het bestemmingsplan voor het perceel uit te werken. Daartoe voeren zij aan dat het college toezeggingen heeft gedaan over de uitwerking van het deelgebied West-End. Volgens [appellante] en andere heeft het college bij brief van 7 september 2009 toegezegd dat een uitwerkingsplan in procedure zal worden gebracht en staat in een memo van 4 maart 2010 dat de ontwikkeling van West-End voortvarend wordt opgepakt. Verder stellen [appellante] en andere dat uitwerking van deelgebied West-End mogelijk is, omdat bij het college een definitief inzicht over de gewenste verkaveling bestaat en het college een verkavelingsplan kan vaststellen. In dit kader wijzen zij op het door OKRA opgestelde "stedenbouwkundig plan Westend Braassemerland" van 29 november 2011 (hierna: het stedenbouwkundig plan). Volgens [appellante] en andere voorziet dit stedenbouwkundig plan in een verkavelingsopzet en is het plan door het college gevoegd bij de conceptovereenkomst van 20 januari 2012 tussen [appellante] en andere en de gemeente.
3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat is besloten om het verzoek van 22 augustus 2013 tot vaststelling van een verkavelingsplan en een uitwerkingsplan af te wijzen in het besluit van 4 september 2013, omdat het thans niet opportuun is om een uitwerkingsplan voor het deelgebied West-End in procedure te brengen. Het college heeft, nadat daar door [appellante] en andere om is verzocht, het bezwaarschrift van 18 december 2013 aangemerkt als bezwaarschrift tegen dit besluit. Het bezwaarschrift van [appellante] en andere heeft geleid tot het bestreden besluit. Volgens het college betekent de onderhavige afwijzing van het verzoek tot uitwerking niet dat het bestemmingsplan voor het deelgebied West-End nimmer uitgewerkt zal worden, nu ten tijde van het bestreden besluit nog vijf jaar van de planperiode resteerden.
3.2. Het betoog van [appellante] en andere dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, slaagt niet. [appellante] en andere hebben niet aannemelijk gemaakt dat het college heeft toegezegd dat het ten tijde van het bestreden besluit tot uitwerking van de bestemming "Woongebied uit te werken - 1" over zou gaan. Daartoe wordt overwogen dat in de memo van 4 maart 2010 niet staat dat het college een uitwerkingsplan in procedure zal brengen en de brief van 7 september 2009 geen termijn bevat waarbinnen het college tot uitwerking van het deelgebied zal overgaan. Het college heeft het bestreden besluit derhalve niet genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel.
3.3. Het college komt beleidsvrijheid toe ten aanzien van het tijdstip en de wijze waarop een bestemmingsplan wordt uitgewerkt.
In het bestreden besluit staat onder meer dat het college de bestemming "Woongebied uit te werken - 1" vooralsnog niet wil uitwerken, omdat nog geen definitief inzicht bestaat over de gewenste verkaveling, als bedoeld in artikel 19, tiende lid, onder a, van de planvoorschriften. In het bestreden besluit staat dat het college geen verkavelingsplan voor het deelgebied West-End heeft goedgekeurd, dan wel anderszins heeft ingestemd met een verkavelingsopzet voor het deelgebied. Wel zijn tussen de gemeente en [appellante] en andere onderhandelingen gevoerd over de ontwikkeling van het desbetreffende deelgebied en daarbij zijn ook verkavelingsopzetten besproken, maar deze onderhandelingen hebben niet geleid tot een overeenkomst over de ontwikkeling en verkaveling van West-End, aldus het college in het bestreden besluit. [appellante] en andere hebben naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat het voorgaande onjuist is en dat bij het college een definitief inzicht bestond over de gewenste verkaveling. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het stedenbouwkundig plan een concept betreft en dat, daargelaten of het college het stedenbouwkundig plan bij de conceptovereenkomst heeft gevoegd, de conceptovereenkomst niet is getekend door de betrokken partijen.
Gelet op het vorenstaande heeft het college draagkrachtig gemotiveerd waarom hij vooralsnog niet tot uitwerking van het deelgebied West-End wil overgaan. De overige beroepsgronden behoeven hierom geen bespreking.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Postma
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014
539-767.