201305672/1/A4.
Datum uitspraak: 12 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Afvaloven Nee, gevestigd te Wijnaldum, gemeente Harlingen (hierna: de stichting),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 mei 2013 in zaak nr. 12/1869 in het geding tussen:
de stichting
en
het dagelijks bestuur van het Wetterskip Fryslân.
Procesverloop
Bij besluit van 9 april 2010 heeft het dagelijks bestuur aan de naamloze vennootschap Afvalsturing Friesland N.V. (hierna: Omrin) ontheffing van artikel 11 van de Keur Wetterskip Fryslân verleend voor het aanleggen van een leidingtracé en leidingbrug.
Bij besluit van 4 juli 2012 heeft het dagelijks bestuur het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 mei 2013 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De stichting heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2014, waar de stichting, vertegenwoordigd door H. Gillissen en S. Jellema, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door drs. G. Jansen, B. Haarsma, A. Zijlstra en H.M.G. Kruize, allen werkzaam bij het Wetterskip, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Omrin, vertegenwoordigd door S. Bosch, gehoord.
Overwegingen
1. De ontheffing ziet op het aanleggen van een leidingtracé en leidingbrug in de beschermingszone van de primaire waterkering tussen de reststoffenenergiecentrale van Omrin aan de Lange Lijnbaan 14 te Harlingen (hierna: de REC) en de nabij gelegen warmtekrachtcentrale van Frisia Zout B.V. (hierna: de WKC). Met het leidingtracé en de leidingbrug wordt door de REC geproduceerde stoom aan de WKC geleverd.
2. De stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de ontheffing voldoet aan de in het 'Ontheffingenbeleid keur Wetterskip Fryslân' opgenomen voorwaarde dat een ontheffing voor - zoals hier - bebouwing in de beschermingszone van een primaire waterkering alleen kan worden verleend op grond van een zwaarwegend maatschappelijk belang. Het dagelijks bestuur heeft volgens haar de met de warmtelevering gepaard gaande reductie van de CO2-uitstoot ten onrechte als een zodanig belang aangemerkt, omdat in Nederland door verhoging van de maximumsnelheid op de snelwegen meer CO2 wordt uitgestoten. De stichting betoogt tevens dat het dagelijks bestuur ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar een alternatieve locatie van het leidingtracé en dat de veiligheid van de primaire waterkering door de verleende ontheffing in het geding komt. Verder betoogt de stichting dat de bij de REC met afvalverbranding opgewekte energie meer CO2-uitstoot tot gevolg heeft dan wanneer die energie bij de WKC met aardgas zou worden opgewekt en dat voor het leidingtracé en de leidingbrug een omgevingsvergunning is vereist.
2.1. De Afdeling overweegt allereerst dat het in werking zijn van de REC zelf en de vraag of voor het leidingtracé en de leidingbrug een omgevingsvergunning is vereist in deze procedure niet ter beoordeling staan, maar uitsluitend de ontheffing van de Keur voor het aanleggen van het leidingtracé en de leidingbrug om stoom te leveren van de REC aan de WKC.
2.2. Het dagelijks bestuur heeft onderzoek laten uitvoeren door het adviesbureau Deltares. In het door Deltares opgestelde rapport van 9 april 2010, met kenmerk 1202318-001, is geconcludeerd dat het aanleggen van het leidingtracé en de leidingbrug geen negatieve invloed heeft op de waterkerende functie van de primaire waterkering. De stichting heeft deze conclusie niet gemotiveerd bestreden. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het dagelijks bestuur op basis van het onderzoek van Deltares mocht concluderen dat de veiligheid van de primaire waterkering niet in het geding komt door het aanleggen van het leidingtracé en de leidingbrug.
2.3. Voor zover de stichting betoogt dat het dagelijks bestuur geen onderzoek heeft gedaan naar een alternatieve locatie, overweegt de Afdeling dat het dagelijks bestuur gehouden was te beoordelen of voor het aanleggen van het leidingtracé en de leidingbrug op de locatie zoals die is aangevraagd ontheffing kon worden verleend.
2.4. Verder staat vast dat de levering van stoom van de REC aan de WKC ertoe leidt dat minder aardgas wordt verbrand, wat de uitstoot van CO2 reduceert. Dit draagt volgens het dagelijks bestuur substantieel bij aan de CO2-reductiedoelstelling in de provincie Fryslân. Daarom is volgens het dagelijks bestuur met de energielevering een zwaarwegend maatschappelijk belang als bedoeld in het ontheffingenbeleid gemoeid.
Anders dan de stichting kennelijk meent, betekent het feit dat de uitstoot van CO2 van sommige bronnen in Nederland mogelijk toeneemt niet dat niet zou mogen worden gestreefd naar een reductie van de totale uitstoot. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het dagelijks bestuur de bijdrage aan de CO2-reductiedoelstelling als een zwaarwegend maatschappelijk belang als bedoeld in het ontheffingenbeleid mocht beschouwen, zodat de verleende ontheffing in dit opzicht aan het beleid voldoet.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Sorgdrager, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Sorgdrager w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014
262-720.