201401350/1/R3.
Datum uitspraak: 10 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Bergen op Zoom,
en
de raad van de gemeente Bergen op Zoom,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Gageldonk-West" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2014, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door B. van Hoeve en J. van Beek, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad. [appellant] heeft geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Met betrekking tot de ongewijzigd vastgestelde onderdelen van het plan doet deze omstandigheid zich niet voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door [appellant] gestelde omstandigheid dat hij tijdens de bekendmaking van het plan en de termijn waarbinnen zienswijzen konden worden ingediend voor werkzaamheden in het buitenland verbleef. [appellant] had iemand anders, bijvoorbeeld een gemachtigde, kunnen inschakelen om gedurende zijn afwezigheid zijn belangen te behartigen en na te gaan of voor hem relevante kennisgevingen waren gepubliceerd. De stelling van [appellant] dat hij voor zijn vertrek telefonisch contact heeft gehad met een gemeenteambtenaar die hem liet weten dat er nog geen ontwerpplan was, wat daar verder van zij, maakt dit niet anders. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van [appellant] om in de gaten te houden wanneer een ontwerpplan ter inzage wordt gelegd.
1.1. In het besluit tot vaststelling van het plan staat dat ter hoogte van de Vijverberg aan de noordzijde de maximale hoogte wordt aangepast van een goothoogte van 12 m en een nokhoogte van 16 m naar een goothoogte van 14 m en een nokhoogte van 18 m. Uit een vergelijking met het ontwerp van het bestemmingsplan volgt dat dit het huizenblok betreft op de noordelijke hoek van het kruispunt van de Beukstraat en de Vijverberg. Ter zitting is dit door de raad bevestigd. Door deze wijziging in maximale goot- en nokhoogte komt [appellant] in een nadeliger positie te verkeren. In zoverre kan hem niet worden verweten dat hij daarover geen zienswijze heeft ingediend.
1.2. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk voor zover het niet is gericht tegen de aanpassing van de goot- en nokhoogte ter hoogte van de Vijverberg aan de noordzijde.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. [appellant] betoogt dat het maatschappelijke en fysieke karakter van de wijk ernstig wordt aangetast als gevolg van het plan. Desgevraagd heeft [appellant] zijn betoog geconcretiseerd voor de wijziging in goot- en nokhoogte van het huizenblok en daartoe aangevoerd dat verkeer- en parkeeroverlast zal ontstaan, de lichtinval op zijn perceel wordt beperkt en zijn privacy wordt aangetast.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het altijd zijn bedoeling is geweest een maximale goot- en nokhoogte van 14 m onderscheidenlijk 18 m voor dit huizenblok vast te stellen, overeenkomstig de maatvoering voor andere huizenblokken voor appartementen aan de Vijverberg. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is een robuuste bebouwingsrand wenselijk voor de afronding van de wijk, waarvoor enige massa noodzakelijk is. De goot- en nokhoogte voor dit huizenblok in het ontwerpplan waren een omissie die met de vaststelling van voorliggend plan is hersteld. De gewijzigde goot- en nokhoogte is ruimtelijk aanvaardbaar gezien de afstand van het huizenblok tot aan het perceel van [appellant] en gezien de daartussen gelegen groenstrook, straat met laanbeplanting en waterpartij.
3.2. Aan het perceel op de noordelijke hoek van het kruispunt van de Beukstraat en de Vijverberg zijn de bestemming "Wonen-2", de aanduiding "gestapeld" en een bouwvlak toegekend.
Ingevolge artikel 16, lid 16.2, onder b, sub 1, van de planregels mogen als hoofdgebouwen binnen de bestemming "Wonen II" ter plaatse van de aanduiding "gestapeld" uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd.
Ingevolge onderdeel c mag de goot- en/of bouwhoogte van de hoofdgebouwen niet meer bedragen dan binnen het bouwvlak of een gedeelte daarvan is aangegeven met de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)".
Ingevolge onderdeel d mag het aantal woningen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" is aangeduid.
Blijkens de aanduidingen op de kaart is voor het huizenblok in kwestie een maximale goot- en bouwhoogte toegestaan van 14 m onderscheidenlijk 18 m en zijn er niet meer dan 15 gestapelde woningen toegestaan ter plaatse van het huizenblok.
3.3. De Afdeling stelt voorop dat uitsluitend de wijziging in goot- en nokhoogte met elk 2 m ter plaatse van de Vijverberg aan de noordzijde ter beoordeling voorligt.
3.4. In het ontwerp van het plan waren niet meer dan 15 gestapelde woningen toegestaan ter plaatse van het huizenblok. Met de vaststelling van het plan is dit niet veranderd. De vergroting van de goot- en nokhoogte ten opzichte van het ontwerp heeft daarom geen invloed op het aantal te bouwen woningen. Gelet hierop kan deze vergroting niet leiden tot meer verkeer dat met een groter aantal woningen gepaard gaat. [appellant] heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat de vergroting in goot- en nokhoogte verkeer- en parkeeroverlast met zich brengt.
Wat betreft de privacy en de lichtinval is de Afdeling van oordeel dat [appellant] weliswaar enig nadeel zal ondervinden van de vergroting van de maximale goot- en nokhoogte voor het huizenblok, maar dat de raad daaraan in redelijkheid geen doorslaggevend gewicht hoefde toe te kennen. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat de afstand tussen het voorziene huizenblok en het perceel van [appellant] ongeveer 50 m is en dat tussen het huizenblok en de woning van [appellant] een groenstrook, een straat met laanbeplanting en een waterpartij liggen. Deze groenstrook en straat zijn voorzien in het plan. De waterpartij ligt net buiten het plangebied. Voorts blijven de groenstrook, laanbeplanting en waterpartij volgens de raad behouden. Wat betreft de lichtinval heeft de raad naar aanleiding van het beroep van [appellant] onderzoek laten verrichten. Dit onderzoek bevestigt de inschatting van de raad dat de lichtinval iets zal verminderen. De raad heeft deze vermindering in redelijkheid niet onaanvaardbaar hoeven achten.
Gelet op al het voorgaande heeft de raad in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het algemeen belang bij een grotere goot- en nokhoogte dan aan het belang van [appellant] bij een kleinere goot- en nokhoogte. Het betoog faalt.
4. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het niet is gericht tegen de aanpassing van de goot- en nokhoogte ter hoogte van de Vijverberg aan de noordzijde;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, griffier.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Pikart-van den Berg
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014
350-813.