ECLI:NL:RVS:2014:447

Raad van State

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
201306156/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • W.J. Deetman
  • E. Helder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Overdie, Omval en bedrijventerrein Oudorp en de gevolgen voor de woon- en leefomgeving

Op 12 februari 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over het bestemmingsplan "Overdie, Omval en bedrijventerrein Oudorp" dat op 16 mei 2013 door de raad van de gemeente Alkmaar was vastgesteld. De appellanten, waaronder bewoners en ondernemers uit Alkmaar, hebben beroep ingesteld tegen dit bestemmingsplan. De Afdeling heeft de zaak op 27 januari 2014 ter zitting behandeld. De appellanten voerden aan dat het bestemmingsplan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, met name vanwege de toekenning van de aanduiding "terras" aan een perceel dat grenst aan de woning van appellant sub 1, en de gevolgen daarvan voor zijn woon- en leefklimaat. De raad van de gemeente Alkmaar verdedigde het bestemmingsplan en stelde dat het dakterras geen afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van het stadsbeeld. De Afdeling oordeelde dat de raad onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van appellant sub 1 en dat het dakterras in strijd was met het burenrecht. Daarnaast werd het beroep van appellant sub 2 en andere gegrond verklaard, omdat de raad de bestaande bedrijfsvoering van deze appellanten niet correct had bestemd. De Afdeling vernietigde het besluit van de raad voor de onderdelen die in strijd waren met de wet en droeg de raad op om binnen 26 weken een nieuw besluit te nemen. Het beroep van appellant sub 3 werd ongegrond verklaard, omdat zijn bezwaren niet op zijn eigen belangen betrekking hadden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de noodzaak om de belangen van alle betrokken partijen in de afweging mee te nemen.

Uitspraak

201306156/1/R1.
Datum uitspraak: 12 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Alkmaar,
2. [appellant sub 2] en andere, alle gevestigd te Alkmaar,
3. [appellant sub 3], wonend te Alkmaar,
en
de raad van de gemeente Alkmaar,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2013, nummer 19, heeft de raad het bestemmingsplan "Overdie, Omval en bedrijventerrein Oudorp" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en andere en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2014, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. J. Hobo, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, [appellant sub 2] en andere, vertegenwoordigd door mr. M.P.A. Balder, advocaat te Alkmaar, en [directeur], en de raad, vertegenwoordigd door drs. J.J.A. Feron en M. Brouwer-de Looze, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1]
2. [appellant sub 1] betoogt dat aan het perceel [locatie 2] ten onrechte de aanduiding "terras" is toegekend. In dit verband voert hij aan dat het dakterras illegaal is gerealiseerd en zich op minder dan 2 m afstand van zijn perceel en dakkapel bevindt en daarmee in strijd met artikel 5:50, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is. De strijdigheid met dit artikel kan niet worden opgeheven door het plaatsen van een afscheiding omdat het plan een afscheiding met een hoogte van meer dan 1,2 m niet toestaat. [appellant sub 1] betoogt dat het dakterras tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat, in de vorm van vermindering van privacy en geluidoverlast, leidt.
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het dakterras geen afbreuk doet aan de karakteristieke en ruimtelijke kwaliteit van het stadsbeeld en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Verder stelt de raad zich op het standpunt dat het al dan niet bereiken van overeenstemming tussen buren als bedoeld in artikel 5:50, eerste lid, van het BW los staat van de procedure tot vaststellen van het bestemmingsplan.
2.2. [appellant sub 1] woont op het perceel [locatie 1] dat grenst aan het perceel [locatie 2]. Aan het perceel [locatie 2] is de bestemming "Wonen" met de aanduidingen "bouwvlak" en "terras" en de dubbelbestemming "Waarde-Cultuurhistorie" toegekend.
Ingevolge artikel 20, lid 20.1, onder a, van de planregels zijn de op de verbeelding voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor woningen, en ingevolge lid 20.1, onder n, voor dakterrassen op aan- en uitbouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "terras".
Ter zitting is vast komen te staan dat het plan voor het perceel [locatie 2] voorziet in de mogelijkheid om een terras te realiseren op de garage en op de aanbouw tussen de woning en de garage. Laatstgenoemde aanbouw is op grotere afstand dan 2 m van de grens van het perceel en van de dakkapel van [appellant sub 1] gesitueerd.
2.3. Ingevolge artikel 5:50, eerste lid, van het BW, is het, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, niet geoorloofd binnen 2 m van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.
2.4. De Afdeling overweegt dat voor het oordeel dat het burenrecht aan de vaststelling van een bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding bestaat indien op voorhand duidelijk is dat regels van het burenrecht aan de uitvoerbaarheid van in het plan geschapen bouwmogelijkheden in de weg staan.
2.5. De Afdeling overweegt dat het plan op het perceel [locatie 2], voor zover dit is bebouwd met aan- en uitbouwen, een dakterras toestaat en dat dit ertoe leidt dat het dakterras op de garage tegen de grens met het perceel van [appellant sub 1] en direct naast zijn dakkapel ligt. Niet in geschil is dat het dakterras op grond van het vorige planologische regime niet was toegestaan en dat het derhalve in strijd daarmee is gerealiseerd. Verder heeft [appellant sub 1] aangegeven dat hij geen toestemming als bedoeld in artikel 5:50, eerste lid, van het BW heeft gegeven voor het dakterras voor zover het binnen 2 m van zijn perceel en dakkapel ligt. Ter zitting heeft [appellant sub 1] dit bevestigd. De Afdeling is dan ook van oordeel dat het dakterras op de garage in strijd met artikel 5:50, eerste lid, van het BW binnen 2 m van het perceel en de dakkapel van [appellant sub 1] is voorzien. Gelet hierop bestaat aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand had moeten inzien dat het plan in zoverre niet uitvoerbaar is.
Verder overweegt de Afdeling dat de raad in de zienswijzenota noch het verweerschrift blijk heeft gegeven van een belangenafweging waarbij de door [appellant sub 1] gestelde aantasting van zijn woongenot is betrokken. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de aanduiding aan meerdere percelen in het gebied Schermereiland is toegekend waarbij de raad de afweging van de belangen in het kader van de aantasting van het woongenot heeft willen doorschuiven naar de procedure omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een terras. De Afdeling overweegt dat de raad bij het opstellen van het plan de relevante feiten dient vast te stellen en de nodige kennis dient te vergaren over de af te wegen belangen. Bij een besluit op aanvraag is er immers geen ruimte meer voor een dergelijke afweging. Dit betekent dat de raad ten tijde van de vaststelling van het plan het belang van [appellant sub 1] tot behoud van zijn woongenot in de afweging had moeten betrekken. Nu de raad dit heeft nagelaten, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor het toekennen van de aanduiding "terras" op de garage op het perceel [locatie 2] in strijd met een goede ruimtelijke ordening is. Het betoog slaagt ook in zoverre.
2.6. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij de aanduiding "terras" is toegekend aan de gronden ter plaatse van de garage op het perceel [locatie 2], is genomen in strijd met een goede ruimtelijke ordening en artikel 3:2 van de de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Het beroep van [appellant sub 2] en andere
3. [appellant sub 2] en andere betogen in beroep dat het plan leidt tot een belemmering in hun bedrijfsvoering. In dit verband voeren zij ten eerste aan dat op de percelen, kadastraal bekend Oudorp A3630, A3098 en A3582/A3738/A3739, een deel van de bestaande bedrijfsactiviteiten, te weten het repareren en onderhouden van schepen, ten onrechte niet als zodanig is bestemd. De raad heeft zich ten onrechte en zonder onderzoek op het standpunt gesteld dat in de loodsen op deze percelen slechts stalling van schepen plaatsvindt. Bedrijfstechnisch is het niet wenselijk dat de schepen voor reparatie van de ene naar de andere hal moeten worden overgebracht. Verder betogen [appellant sub 2] en andere dat het repareren en onderhouden van schepen in het vorige plan wel was toegestaan en dat dit ook op grond van de verleende milieuvergunning is toegestaan. [appellant sub 2] en andere betogen verder onder meer dat een bestemming als jachthaven beter zou aansluiten bij de bestaande bedrijfsvoering.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de toegestane milieucategorie 2 op de percelen, kadastraal bekend Oudorp A3630, A3098 en A3582/A3738/A3739, volstaat voor de bedrijfsactiviteiten die [appellant sub 2] en andere ter plaatse uitoefenen. Volgens de raad bestaan de bedrijfsactiviteiten van [appellant sub 2] en andere uit een deel waar schepen vervaardigd worden en een deel dat gebruikt wordt om schepen te stallen. Het onderhouden en repareren van schepen in de stallingsruimte wordt door de raad beoordeeld als een ondergeschikte activiteit aan het stallen van schepen. Daarom volstaat milieucategorie 2 voor dat deel van het bedrijf.
3.2. [appellant sub 2] en andere exploiteren een bedrijf in het onderhouden, repareren en stallen van schepen. Deze bedrijfsactiviteiten worden uitgeoefend op de percelen, kadastraal bekend Oudorp A3630, A3098 en A3582/A3738/A3739. Op het perceel, kadastraal bekend A2367, worden daarnaast nieuwe schepen, ook langer dan 25 m, vervaardigd.
3.3. Aan de percelen, kadastraal bekend Oudorp A3630, A3098 en A3582/A3738/A3739, is de bestemming "Gemengd - 1" toegekend.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Gemengd - 1" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven en/of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën 1 tot en met 2 in Bijlage 1, staat van bedrijven.
In Bijlage 1, staat van bedrijven, staat dat hiermee is aangesloten bij de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure)
In de staat van bedrijven zijn reparatiebedrijven van houten, kunststof en metalen schepen aangemerkt als onderscheidenlijk milieucategorie 3.1, 3.2 en 4.1.
3.4. Het voorgaande planologisch regime voor de desbetreffende percelen was neergelegd in het uitbreidingsplan "Uitbreidingsplan geregeld in onderdelen Industrieterrein Oudorp", vastgesteld door de raad van de gemeente Oudorp bij besluit van 20 juni 1963 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland bij besluit van 29 oktober 1963. Hierin was aan de percelen, kadastraal bekend Oudorp A3630, A3098 en A3582/A3738/A3739, de bestemming "Industriële doeleinden" toegekend.
Ingevolge artikel 2 van de voorschriften van dat plan mochten op de gronden met de bestemming "Industriële doeleinden" uitsluitend worden opgericht: fabrieken, werkplaatsen, pakhuizen, opslagplaatsen, e.d. ten behoeve van handel (niet zijnde detailhandel) en nijverheid.
3.5. Ter zitting heeft de raad uiteen gezet dat hij met dit plan heeft beoogd de bestaande bedrijfsvoering van [appellant sub 2] en andere als zodanig te bestemmen. In dit verband heeft de raad ter zitting toegelicht dat het stallen van schepen op de percelen, kadastraal bekend Oudorp A3630, A3098 en A3582/A3738/A3739, volgens hem kan worden aangemerkt als activiteit opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) in milieucategorie 2. De Afdeling overweegt hieromtrent dat deze activiteit niet is genoemd in Bijlage 1, staat van bedrijven. De activiteit is wel opgenomen in de VNG-brochure in de paragraaf ‘dienstverlening ten behoeve van vervoer’ onder de SBI-code 52109. Hoewel Bijlage 1, staat van bedrijven, is gebaseerd op de VNG-brochure leidt dit er niet toe dat hiermee de stallingsactiviteiten van [appellant sub 2] en andere als zodanig zijn bestemd. Nog daargelaten de vraag of onder SBI-code 52109 de stallingsactiviteiten zoals [appellant sub 2] en andere die uitvoeren kan worden geschaard, is in artikel 6, lid 6.1, onder a, van de planregels bepaald dat alleen bedrijven genoemd in Bijlage 1, staat van bedrijven, zijn toegestaan op de gronden met de bestemming "Gemengd - 1". Gelet hierop zijn de stallingsactiviteiten van [appellant sub 2] en andere niet als zodanig bestemd.
Met betrekking tot het geschilpunt of het onderhoud aan de schepen als ondergeschikte activiteit kan worden aangemerkt, overweegt de Afdeling als volgt. [appellant sub 2] en andere hebben ter zitting toegelicht dat aan nagenoeg alle schepen onderhoud plaatsvindt als zij in de stalling op de percelen, kadastraal bekend Oudorp A3630, A3098 en A3582/A3738/A3739 liggen. Zij hebben dit met fotomateriaal onderbouwd. Ter zitting heeft de raad aangegeven dat hij bij de voorbereiding van het plan geen onderzoek ter plaatse heeft gedaan dan wel heeft laten doen naar de feitelijke bedrijfsvoering van [appellant sub 2] en andere maar dat daartoe, gelet op het overgelegde fotomateriaal, achteraf bezien wel aanleiding bestond. Gelet op de omstandigheden dat het onderhoud op nagenoeg alle percelen plaatsvindt en dat onderhoud van schepen in een zwaardere milieucategorie is ingedeeld dan het stallen van de schepen zoals de raad heeft beoogd met SBI-code 52109, kan naar het oordeel van de Afdeling niet worden gesproken van een onderschikte activiteit. Verder overweegt de Afdeling dat onder het voorheen geldende planologisch regime onderhoud aan de schepen was toegestaan en dat de enkele omstandigheid dat dit een verouderd plan is, niet voldoende is voor het niet als zodanig bestemmen van de bedrijfsactiviteiten van [appellant sub 2] en andere.
3.6. De Afdeling overweegt dat de raad de bestaande bedrijfsvoering van [appellant sub 2] en andere op de percelen, kadastraal bekend Oudorp A3630, A3098 en A3582/A3738/A3739, niet als zodanig heeft bestemd, terwijl de raad dit wel heeft beoogd. Gelet hierop heeft de raad het bestreden besluit voor zover dat ziet op voornoemde percelen niet met de bij een besluit te betrachten zorgvuldigheid voorbereid.
4. [appellant sub 2] en andere voeren verder aan dat de twee aanduidingen die aan het perceel, kadastraal bekend Oudorp A2367, zijn toegekend zich niet met elkaar verdragen. De aanduiding "b<4 - bedrijf tot en met categorie 4" staat toe dat op het perceel maximaal een bedrijf uit milieucategorie 4 wordt uitgeoefend terwijl de aanduiding "sgd-vg (specifieke vorm van gemengd - vaarwatergebonden bedrijven" een bedrijf uit milieucategorie 5.1 toestaat. Dit is volgens hen rechtsonzeker.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de twee aanduidingen een aanvulling op elkaar vormen. In algemene zin zijn bedrijven in milieucategorie 4 toegestaan, daarnaast is scheepsbouw voor schepen langer dan 25 m toegestaan. De raad stelt uitdrukkelijk niet in algemene zin bedrijven van milieucategorie 5.1 op het perceel te willen toestaan.
4.2. Aan het perceel, kadastraal bekend Oudorp A2367, is de bestemming "Gemengd - 1" toegekend met, voor zover thans van belang, de aanduidingen "b<4 - bedrijf tot en met categorie 4" en "sgd-vg (specifieke vorm van gemengd - vaarwatergebonden bedrijven)".
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, onder c, van de planregels zijn de gronden aangewezen voor "Gemengd - 1" bestemd voor bedrijven met maximaal milieucategorie 4 in Bijlage 1, staat van bedrijfsactiviteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "b<4 - bedrijf tot en met categorie 4".
Ingevolge lid 6.1, onder n, zijn de gronden aangewezen voor "Gemengd - 1" bestemd voor vaarwatergebonden bedrijvigheid inclusief scheepsbouw voor schepen langer dan 25 m, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van gemengd - vaarwatergebonden bedrijven".
4.3. De Afdeling overweegt dat de vervaardiging van metalen schepen langer dan 25 m in de VNG-brochure is aangemerkt als een activiteit in milieucategorie 5.1. Verder overweegt de Afdeling dat artikel 6, lid 6.1, onder n, van de planregels niet als aanvulling op artikel 6, lid 6.1, onder c, van de planregels kan worden aangemerkt nu daarin niet is bepaald dat de gronden met de aanduiding "specifieke vorm van gemengd - vaarwatergebonden bedrijven" tevens bestemd zijn voor vaarwatergebonden bedrijvigheid inclusief scheepsbouw voor schepen langer dan 25 m. Gelet hierop gelden voor het perceel, kadastraal bekend Oudorp A2367, twee aanduidingen die met elkaar in tegenspraak zijn. Het plan is derhalve in zoverre in strijd met de rechtszekerheid vastgesteld.
5. In hetgeen [appellant sub 2] en andere hebben aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de vaststelling van de plandelen met de bestemming "Gemengd - 1" ter plaatse van de percelen, kadastraal bekend Oudorp A3630, A3098 en A3582/A3738/A3739, is genomen in strijd met artikel 3:2 van Awb.
In hetgeen [appellant sub 2] en andere hebben aangevoerd met betrekking tot artikel 6, lid 6.1, onder n, van de planregels ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre in strijd met de rechtszekerheid is vastgesteld.
Het beroep van [appellant sub 2] en andere is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
5.1. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden van [appellant sub 2] en andere geen bespreking.
5.2. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor de vernietigde plandelen ter plaatse van de percelen, kadastraal bekend Oudorp A3630, A3098 en A3582/A3738/A3739, met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
De Afdeling ziet verder aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb met betrekking tot artikel 6, lid 6.1, onder n, van de planregels voor het perceel, kadastraal bekend Oudorp A2367, op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak ten aanzien van dit planonderdeel in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd. In dit verband overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is dat derde-belanghebbenden hierdoor in hun belangen worden geschaad omdat het de bestaande en als zodanig vergunde activiteiten van [appellant sub 2] en andere betreft.
5.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 maart 2010 in zaak nr. 200907266/1/H1), moet uit de artikelen 9.3.2 en 9.1.4, vierde lid, van de Invoeringswet Wro, in onderling samenhang bezien, worden afgeleid dat de onder de Woningwet 1901 tot stand gekomen uitbreidingsplannen hun rechtsgevolg behouden tot vijf jaar na inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening. Dit betekent dat deze plannen hun rechtsgevolg per 1 juli 2013 hebben verloren. Om te voorkomen dat na de vernietiging van de voornoemde plandelen ter plaatse geen planologisch regime geldt, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat het "Uitbreidingsplan geregeld in onderdelen Industrieterrein Oudorp", ter plaatse van de percelen kadastraal bekend Oudorp A3630, A3098 en A3582/A3738/A3739 geldt tot de inwerkingtreding van het nieuw vast te stellen bestemmingsplan.
Het beroep van [appellant sub 3]
6. Het beroep van [appellant sub 3] richt zich tegen het plan voor zover daarmee ligplaatsen voor woonschepen en een woonark worden toegestaan in het Noordhollands kanaal ter hoogte van het Zeglis. Daarbij wijst hij op het besluit van de Kroon van 15 april 1992 (aangehecht) waarbij het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) tot goedkeuring van het op 22 maart 1990 vastgestelde bestemmingsplan "Oud Overdie" is vernietigd en goedkeuring is onthouden aan het plandeel met de bestemming "Woonschepen", omdat dit een belemmering voor het scheepvaartverkeer kan opleveren en omdat vanwege de hoge geluidbelasting vanwege een nabijgelegen industrieterrein een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet kan worden gegarandeerd.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat thans de situatie ter plaatse van de gronden voor de woonschepen anders is dan ten tijde van voornoemd besluit van de Kroon. Volgens de raad heeft het toestaan van woonschepen en een woonark geen gevolgen voor de veiligheid van de scheepvaart op het Noordhollands kanaal, omdat het college bij besluit van 26 mei 2011 een nieuw en smaller vaarprofiel voor het Noordhollands kanaal ter hoogte van het Zeglis heeft vastgesteld. Voorts stelt de raad dat uitsluitend gronden voor woonschepen en een woonark zijn bestemd die buiten de geluidszone voor industrielawaai liggen.
6.2. Aan de gronden voor de ligplaatsen voor woonschepen en een woonark is de bestemming "Water" toegekend, met vier vlakken met de aanduiding "woonschepenligplaats" en een vlak met de aanduiding "ligplaats".
Ingevolge artikel 19, lid 19.1, aanhef en onder n en o, van de planregels zijn de voor "Water" aangewezen gronden bestemd voor een woonschip, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "woonschepenligplaats", en een woonark of een woonschip, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "ligplaats".
Niet in geschil is dat ter plaatse van de voor de ligplaatsen voor woonschepen en de woonark bestemde gronden reeds geruime tijd woonschepen en een woonark liggen.
6.3. In het besluit van het college van 26 mei 2011 staat onder meer dat in het besluit van het college van 3 februari 2004 een krap vaarwegprofiel is vastgesteld en dat dit vaarwegprofiel ter hoogte van het Zeglis niet kan worden gerealiseerd zolang er woonschepen aan de zuidelijke oever liggen. Verder staat in dat besluit dat sanering van de woonschepen niet mogelijk is gebleken en naar verwachting ook niet binnen tien jaar zal worden gerealiseerd met als gevolg dat het vaarwegprofiel van het besluit van 3 februari 2004 ook niet binnen die termijn kan worden gerealiseerd. Daarom wordt op het Noordhollands kanaal tussen km 38,500 en km 39,300 een smaller vaarwegprofiel vastgesteld.
6.4. Tijdens de zitting in de voorlopige voorziening procedure heeft [appellant sub 3] uiteengezet dat hij onveilige situaties vreest ter hoogte van zijn woning, doordat de scheepvaart door het Noordhollands kanaal door de aanwezigheid van de woonschepen en woonark naar zijn mening zal worden gehinderd.
De Afdeling overweegt dat het aspect van de veilige doorvaart voor de scheepvaart door het Noordhollands kanaal ter hoogte van het Zeglis in de eerste plaats wordt geregeld in het besluit van het college van 26 mei 2011. Daarmee verschilt de situatie thans van die welke aan de orde was ten tijde van het besluit van de Kroon. Zoals ook de voorzitter heeft overwogen, bevat het besluit van het college van 26 mei 2011 een regeling voor het aspect van de veilige doorvaart voor de scheepvaart door het Noordhollands kanaal ter hoogte van het Zeglis in combinatie met de aldaar gelegen woonschepen en een woonark. Gelet hierop behoefde de raad in de vrees van [appellant sub 3] voor onveilige situatie ten gevolge van de scheepvaart geen aanleiding te zien, de woonschepen en woonark ter plaatse niet mogelijk te maken.
Met betrekking tot de bezwaren van [appellant sub 3] omtrent de te hoge geluidbelasting op de woonschepen en de woonark ten gevolge van industrielawaai overweegt de Afdeling als volgt. Deze bezwaren hebben geen betrekking op het eigen belang van [appellant sub 3] maar zien uitsluitend op het woon- en leefklimaat van de bewoners van de woonschepen en de woonark. Voor [appellant sub 3] gaat het immers om het belang gevrijwaard te worden van de woonschepen en de woonark en meer in het algemeen om het belang van zijn eigen woon- en leefklimaat. Wat er verder ook zij van die belangen in het licht van het vereiste van een goede ruimtelijke ordening, de in geding zijnde geluidsnorm heeft niet de strekking die belangen te beschermen. Het voorgaande leidt ertoe dat de Afdeling deze beroepsgrond buiten beschouwing zal laten, nu artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht eraan in de weg staat dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd.
6.5. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 3] ongegrond.
Opdracht
7. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Proceskosten
8. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en andere op navolgende wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van [appellant sub 3] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en andere gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Alkmaar van 16 mei 2013, kenmerk nummer 19, voor zover daarbij
a. de aanduiding "terras" is toegekend aan de gronden ter plaatse van de garage op het perceel [locatie 2];
b. de plandelen met de bestemming "Gemengd - 1" ter plaatse van de percelen, kadastraal bekend Oudorp A3630, A3098 en A3582/A3738/A3739, zijn vastgesteld;
c. artikel 6, lid 6.1, onder n, van de planregels is vastgesteld;
III. bepaalt dat artikel 6, lid 6.1, onder n, van de planregels komt te luiden:
"Ingevolge lid 6.1, onder n, zijn de gronden aangewezen voor "Gemengd - 1" tevens bestemd voor vaarwatergebonden bedrijvigheid inclusief scheepsbouw voor schepen langer dan 25 m, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van gemengd - vaarwatergebonden bedrijven";
IV. bepaalt dat deze uitspraak wat betreft onderdeel III in de plaats treedt van het op dit punt vernietigde besluit;
V. draagt de raad van de gemeente Alkmaar op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin in 3.5 is overwogen een nieuw besluit te nemen voor de percelen kadastraal bekend Oudorp A3630, A3098 en A3582/A3738/A3739;
VI. treft de voorlopige voorziening dat dat het "Uitbreidingsplan geregeld in onderdelen Industrieterrein Oudorp", ter plaatse van de percelen kadastraal bekend Oudorp A3630, A3098 en A3582/A3738/A3739 geldt tot de inwerkingtreding van het nieuw vast te stellen bestemmingsplan;
VII. draagt de raad van de gemeente Alkmaar op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de onder II.a en II.c, in samenhang met III, genoemde onderdelen worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl;
VIII. verklaart het beroep van [appellant sub 3] ongegrond;
IX. veroordeelt de raad van de gemeente Alkmaar tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt de raad van de gemeente Alkmaar tot vergoeding van bij [appellant sub 2] en andere in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
X. gelast dat de raad van de gemeente Alkmaar aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor [appellant sub 1] en € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) voor [appellant sub 2] en andere vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Huszar
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014
533.