ECLI:NL:RVS:2014:4471

Raad van State

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
10 december 2014
Zaaknummer
201402502/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Dijklint en beroep tegen wijziging

Op 10 december 2014 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Dijklint" van de gemeente Alblasserdam. Het bestemmingsplan was op 29 januari 2014 gewijzigd vastgesteld door de raad. Tegen deze wijziging hebben [appellant sub 1] en anderen, wonend te Alblasserdam, en het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Rivierenland beroep ingesteld. De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer van de Raad van State, na een eerdere verwijzing van een meervoudige kamer.

De appellanten stelden dat de wijziging van het bestemmingsplan in strijd was met hun belangen, met name met betrekking tot de aanleg van een fietspad dat mogelijk zou leiden tot inbreuk op hun privacy en woongenot. De raad had in eerdere besluiten al wijzigingen doorgevoerd, maar de appellanten voerden aan dat de nieuwe bepalingen onvoldoende bescherming boden. De Raad van State oordeelde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de wijziging van het bestemmingsplan niet in strijd was met de belangen van de appellanten.

Het college van dijkgraaf en heemraden had ook beroep ingesteld, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen zienswijze hadden ingediend bij het ontwerp van het bestemmingsplan. De Raad van State concludeerde dat de appellanten, voor zover hun beroep ontvankelijk was, ongegrond was. De uitspraak bevestigde dat de raad de belangen van de betrokkenen voldoende had afgewogen en dat de wijzigingen in het bestemmingsplan rechtmatig waren.

Uitspraak

201402502/1/R4.
Datum uitspraak: 10 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend te Alblasserdam,
2. het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Rivierenland,
en
de raad van de gemeente Alblasserdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Dijklint" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en het college van dijkgraaf en heemraden beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2014, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door mr. J. Meerman, advocaat te Rotterdam, het college van dijkgraaf en heemraden, vertegenwoordigd door mr. T.P.J. Steenland-Mulder, ir. H. Kool en ir. H.K. Schippers, allen werkzaam bij het waterschap, en de raad, vertegenwoordigd door M.H.J. Kleverwal, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 27 maart 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Dijklint" gewijzigd vastgesteld. Tegen dit besluit hebben onder meer [appellant sub 1] en anderen beroep ingesteld. Daarbij keerden zij zich tegen artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder c en d, van de planregels voor zover die bepalingen achter de woningen aan de [locatie 1] tot en met [locatie 2] de aanleg van een fietspad mogelijk maakten. Bij tussenuitspraak van 10 april 2013 in zaaknr. 201205589/1/T1/R4 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin geconstateerde gebreken in het besluit van 27 maart 2012 te herstellen.
2. Bij besluit van 25 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Dijklint" opnieuw gewijzigd vastgesteld. Bij dit besluit is onder meer artikel 7, lid 7.1, van de planregels gewijzigd door toevoeging van artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder i en j, en de verbeelding gewijzigd door toekenning van de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad" aan een deel van de gronden achter de percelen [locatie 1] tot en met [locatie 2] met de bestemming "Groen" en de toekenning van de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad uitgesloten" aan het deel van die gronden dat grenst aan de woonpercelen. Bij uitspraak van 23 oktober 2013 in zaaknr. 201205589/1/R4 heeft de Afdeling onder meer het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover dit is gericht tegen het besluit van 27 maart 2012, gegrond verklaard en dit besluit vernietigd voor zover het betreft de vaststelling van artikel 7, lid 7.1, onder c en d, van de planregels, voor zover dit van toepassing is op de percelen achter de woningen aan de [locatie 1] tot en met [locatie 2]. Voorts heeft de Afdeling onder meer het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover dit is gericht tegen het besluit van 25 juni 2013, gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, voor zover het betreft de vaststelling van de plandelen met de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad uitgesloten" en "specifieke vorm van groen - fietspad" en voor het betreft de vaststelling van artikel 7, lid 7.1, onder c en d, van de planregels, voor zover dit van toepassing is op de percelen achter de woningen aan de [locatie 1] tot en met [locatie 2].
3. In het bij besluit van 29 januari 2014 opnieuw gewijzigd vastgestelde plan is het plandeel met de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad" beperkt en het plandeel met de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad uitgesloten" uitgebreid. Artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder i, van de planregels is gewijzigd in die zin dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad uitgesloten" nutsvoorzieningen wel zijn toegestaan. Voorts is artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder k, aan de planregels toegevoegd onder vernummering van artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder k en l, tot artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder l en m. Ingevolge artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder k, geldt in aanvulling van het bepaalde onder j, dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad" een fietspad is toegestaan, overeenkomstig het profiel zoals bijgevoegd in bijlage 2, met dien verstande dat het fietspad in ieder geval buitendijks dient te worden gerealiseerd.
Het beroep van het college
4. Het college heeft in zijn zienswijze over het ontwerp van het besluit naar voren gebracht dat de kern- en beschermingszone van de regionale waterkering Molenkade niet zijn weergegeven op de plankaart.
4.1. Het beroep van het college, gericht tegen de vaststelling van de plandelen met de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad uitgesloten" en "specifieke vorm van groen - fietspad" en voor zover het betreft de vaststelling van artikel 7, lid 7.1, onder c en d, van de planregels, voor zover dit van toepassing is op de percelen achter de woningen aan de [locatie 1] tot en met [locatie 2], steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep is niet-ontvankelijk.
Het beroep van [appellant sub 1] en anderen
5. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover gericht tegen de vaststelling van artikel 7, lid 7.1, onder b, e, g, h en m, en artikel 7, lid 7.2.2, van de planregels, voor zover dit van toepassing is op de percelen achter de woningen aan de [locatie 1] tot en met [locatie 2], steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
6. [appellant sub 1] en anderen keren zich ertegen dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad uitgesloten" nutsvoorzieningen zijn toegestaan. In verband met hun privacy betogen zij dat dit artikellid betrekking moet hebben op ondergrondse nutsvoorzieningen, zodat de aanleg van lantaarnpalen niet mogelijk is. Ook ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad" zouden slechts ondergrondse nutsvoorzieningen toegestaan moeten zijn.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat onder nutsvoorzieningen infrastructurele voorzieningen ten behoeve van gas, water, elektriciteit en telecommunicatie moeten worden begrepen. De raad betoogt dat op grond van de Keur van het Waterschap Rivierenland kabels en leidingen in de binnenkruin van de waterkering moeten worden gelegd en niet in het dijktalud of binnen twee meter van de teen van de dijk mogen worden gelegd. Nu het fietspad in het dijktalud wordt gesitueerd en daar geen kabels en leidingen mogen worden aangebracht, heeft de raad ervoor gekozen de aanleg van kabels en leidingen in de kruin van de dijk mogelijk te maken. Volgens de raad wordt de privacy niet geschonden, aangezien het in beginsel gaat om ondergrondse voorzieningen. De raad stelt dat lantaarnpalen zijn uitgesloten binnen de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad uitgesloten", omdat deze onder de definitie van straatmeubilair vallen. Binnen de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad" is straatmeubilair volgens de raad echter wel mogelijk, zodat het fietspad kan worden verlicht. Uit de dwarsprofielen kan worden afgeleid dat de verlichting richting de rivier is gericht, aldus de raad.
6.2. Artikel 1, lid 11.66, van de planregels definieert straatmeubilair als bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts)voorzieningen, zoals:
a. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;
b. telefooncellen, abri's, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame;
c. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;
d. afvalinzamelsystemen.
Ingevolge artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder f, zijn de voor "Groen" aangewezen (openbare) gronden bestemd voor:
a. groenvoorzieningen en water;
b. speelvoorzieningen;
c. paden;
d. voorzieningen voor langzaam verkeer;
e. kunstwerken, beeldende kunst;
f. nutsvoorzieningen;
g. straatmeubilair;
h. evenementen;
i. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad uitgesloten" is het bepaalde onder b tot en met e, g en h niet toegestaan;
j. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad" is in ieder geval een fietspad toegestaan alsmede het bepaalde onder b tot en met h;
k. in aanvulling van het bepaalde onder j, geldt dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad" een fietspad is toegestaan, overeenkomstig het profiel zoals bijgevoegd in bijlage 2, met dien verstande dat het fietspad in ieder geval buitendijks dient te worden gerealiseerd;
l. ter plaatse van de aanduiding "parkeren" tevens voor parkeren;
m. het plaatsen en onderhouden van verkeersvoorzieningen ten behoeve van een veilige en vlotte afwikkeling van het scheepvaartverkeer op de Noord.
Ingevolge lid 7.2.2 mag de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer bedragen dan 3 m en bedraagt de bouwhoogte van scheepvaartverkeersvoorzieningen ten hoogste 7 m.
6.3. [appellant sub 1] en anderen keren zich ertegen dat artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder i, van de planregels is gewijzigd in die zin dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad uitgesloten" nutsvoorzieningen, als bedoeld in artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder f, zijn toegestaan. Zij vrezen de aanleg van lantaarnpalen. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat onder nutsvoorzieningen infrastructurele voorzieningen ten behoeve van gas, water, elektriciteit en telecommunicatie moeten worden begrepen, zodat artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder f, van de planregels de aanleg van lantaarnpalen niet mogelijk maakt. Daarbij betrekt de Afdeling dat artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder g, van de planregels betrekking heeft op de aanleg van lantaarnpalen, nu dit de aanleg van straatmeubilair mogelijk maakt, waaronder ingevolge artikel 1, lid 1.66, van de planregels lichtmasten moeten worden begrepen. Gelet hierop mist het betoog feitelijke grondslag. Voor zover [appellant sub 1] en anderen betogen dat artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder f, zou moeten bepalen dat slechts ondergrondse nutsvoorzieningen zijn toegestaan, overweegt de Afdeling dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de onder nutsvoorzieningen begrepen voorzieningen in beginsel slechts ondergrondse voorzieningen zijn. Daarbij betrekt de Afdeling dat artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder g, van de planregels betrekking heeft op bouwwerken ten behoeve van onder meer nutsvoorzieningen. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in zoverre geen onaanvaardbare inbreuk op de privacy wordt gemaakt.
Het betoog faalt.
7. [appellant sub 1] en anderen keren zich tegen artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder k, van de planregels. Zij betogen dat bij de in deze bepalingen neergelegde variant voor het tracé van het fietspad geen sprake is van behoud van privacy en woongenot en geen goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Daartoe voeren zij aan dat het fietspad bij deze variant is gesitueerd aan de teen van het buitentalud, waarbij de kruin met 90 tot 100 cm wordt verhoogd. Dit leidt volgens hen tot inkijk in hun woningen en bovendien tot het verlies van het uitzicht op de rivier.
Voorts keren zij zich ertegen dat variant 2 voor het tracé van het fietspad zal worden aangelegd op +3.10 NAP. Ook daarmee wordt volgens hen hun privacy en hun woongenot aangetast. Zij betogen dat het niet nodig is het fietspad op deze hoogte aan te leggen.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat variant 1 voor het tracé van het fietspad in het bestemmingsplan is vastgelegd. De raad betoogt dat de maatgevende hoogwaterstand van rivier de Noord is bepaald op +3.10 NAP. Deze waterstand is volgens de raad doorslaggevend voor het bepalen van de lokaal vereiste hoogte van de waterkering en vloeit voort uit de Waterwet. De raad stelt dat hij zich aan deze norm moet houden en dat de maatgevende hoogwaterstand ook bepalend is voor andere activiteiten, zoals de aanleg van een fietspad, op en rond de waterkering.
7.2. De Afdeling overweegt dat de Afdeling in de uitspraak van 23 oktober 2013 in zaak nr. 201205589/1/R4 heeft overwogen dat voor zover uit de verbeelding en de planregels volgt dat een fietspad aan de teen van het buitentalud is toegestaan, waarbij de kruin wordt verbreed en de oude kruin wordt verhoogd, zij geen aanleiding ziet voor het oordeel dat het plan niet overeenstemt met hetgeen zij onder 4.5 van de tussenuitspraak heeft overwogen. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat bij deze optie een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd en dat deze optie strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1] en anderen in zoverre tegen het besluit van 29 januari 2014 hebben aangevoerd geen aanleiding thans anders te oordelen dan in de tussenuitspraak is geoordeeld. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in het bestemmingsplan variant 1 voor het tracé van het fietspad is opgenomen, zodat hetgeen [appellant sub 1] en anderen aanvoeren tegen variant 2 geen bespreking behoeft.
8. [appellant sub 1] en anderen voeren tegen het gewijzigd vastgestelde plan aan dat de verkeersveiligheid niet zal verbeteren door de aanleg van het resterende deel van het fietspad en dat er alternatieve routes zijn. Volgens [appellant sub 1] en anderen blijft het de vraag of het belang van behoud van privcay voldoende is meegewogen. [appellant sub 1] en anderen voeren verder aan dat de aanleg van een fietspad zal leiden tot waardedaling van hun huizen.
8.1. [appellant sub 1] en anderen hebben deze gronden ook reeds tegen het besluit van 27 maart 2012 en tegen het besluit van 25 juni 2013 naar voren gebracht. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat [appellant sub 1] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de verkeersveiligheid niet gediend is met een vrijliggend fietspad en dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het de verkeersveiligheid ten goede komt als fietsers zich niet meer hoeven mengen met het snelverkeer en gebruik kunnen maken van een vrijliggend fietspad. Daarnaast heeft de Afdeling geoordeeld dat er geen grond bestaat voor de verwachting dat een eventuele waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1] en anderen in zoverre tegen het besluit van 29 januari 2014 hebben aangevoerd geen aanleiding thans anders te oordelen dan in de tussenuitspraak ten aanzien van het besluit van 27 maart 2012 is geoordeeld.
9. [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat zich een evidente privaatrechtelijke belemmering voordoet.
9.1. In de uitspraak van 23 oktober 2013 in zaak nr. 201205589/1/R4 heeft de Afdeling onder verwijzing naar de tussenuitspraak geoordeeld dat voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling en de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding is wanneer deze een evident karakter heeft. De Afdeling heeft voorts overwogen dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat onteigening van de desbetreffende gronden op voorhand uitgesloten is en geconcludeerd dat [appellant sub 1] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de gemeente niet binnen de planperiode kan beschikken over de gronden die benodigd zijn voor de aanleg van het resterende deel van het fietspad. De Afdeling heeft gelet hierop geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het plan wat betreft de bestemming "Groen" met de aanduiding "specifieke vorm van groen - fietspad" in de planperiode niet uitvoerbaar zou zijn, wanneer voor de gronden achter de woningen [locatie 1] tot en met [locatie 2], een dergelijke planregeling zou worden vastgesteld. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1] en anderen tegen het besluit van 29 januari 2014 hebben aangevoerd geen aanleiding thans anders te oordelen dan in de uitspraak van 23 oktober 2013 ten aanzien van het besluit van 25 juni 2013 is geoordeeld.
10. Het beroep van het college is niet-ontvankelijk. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is niet-ontvankelijk voor zover dit betreft artikel 7, lid 7.1, onder b, e, g, h en m, en lid 7.2.2 van de planregels. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van het college van dijkgraaf en heemraden geheel en het beroep van [appellant sub 1] en anderen voor zover dit artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder b, e, g, h en m, en lid 7.2.2, van de planregels betreft niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Postma
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014
433.