201310345/1/R4.
Datum uitspraak: 10 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Groen Weert, gevestigd te Weert,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2013, kenmerk 2013/5393, heeft het college goedkeuring verleend aan het werkplan "Werkplan Grondstofwinning en herinrichting periode 2013, ontgronding centrale zandwinning in de gemeente Weert, ‘De IJzeren Man’" (hierna: het werkplan 2013).
Bij besluit van 4 juli 2013, kenmerk 2013/39351, heeft het college het door Stichting Groen Weert hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft Stichting Groen Weert beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht.
Stichting Groen Weert, het college en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Centrale Zandwinning Weert B.V. (hierna: CZW) hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
Stichting Groen Weert en CZW hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2014, waar Stichting Groen Weert, vertegenwoordigd door G.P.M. Hendriks en L. Goossens, en het college, vertegenwoordigd door J. Thoolen-Simonis, J.C.F. Lacroix, X. Rijnders, ing. R.F.M. Hendriks, allen werkzaam bij de provincie, en mr. S. Bakker, werkzaam bij de Regionale Uitvoeringsdienst Zuid-Limburg, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord CZW, vertegenwoordigd door drs. M. Bottinga-Kuypers en dr. J.P.G.M. Schreurs, beiden werkzaam bij CZW.
Overwegingen
1. Bij besluit van 22 mei 2001 heeft het college een vergunning verleend aan CZW voor het ontgronden van percelen in het gebied plaatselijk bekend als "IJzeren Man" te Weert.
2. Ingevolge voorschrift 4.5 van de vergunning dient de ontgronding te worden uitgevoerd conform het door het college goed te keuren werkplan als bedoeld in voorschrift 6 van de vergunning.
Ingevolge voorschriften 3.3 en 6.2 van de vergunning dient het werkplan jaarlijks te worden bijgesteld door middel van een door de vergunninghoudster in te dienen werkplan.
Ingevolge voorschrift 6.1, aanhef en de leden 6.1.1 tot en met 6.1.11 dient in een werkplan te worden aangegeven:
- de volgorde van de ontgronding;
- de tijdvakken waarbinnen de diverse terreingedeelten worden ontgraven en ingericht en/of afgewerkt in relatie tot de vergunde hoeveelheid per delfstofsoort, te weten beton- en metsel- en ophoogzand;
- de kwalitatieve bestemming en de locatie of de regio waar het materiaal wordt afgezet;
- de hoeveelheden te ontgraven specie, onderverdeeld naar soort en afgezet tegen de vergunningstermijn en de behoefte als aangegeven in het Grondstoffenplan Limburg;
- de juiste plaats en de breedte van de toegangswegen tot het te ontgronden terrein;
- de aard van de toe te passen verharding van de toegangsweg en de interne ontsluiting;
- de plaats van de diverse depots en de tijdvakken gedurende welke deze worden gehandhaafd;
- de plaats en de aard van de voorziening als bedoeld in voorwaarde 7 ter voorkoming van onveilige situaties;
- de werktuigen waarmee de diverse werkzaamheden worden uitgevoerd;
- de recente toestand van de exploitatie, waaronder begrepen de hoogten en diepten van het terrein en de waterplas, gemeten dan wel gepeild op afstanden van 75 m. De inmeting van de toestand van het terrein dient te geschieden in coördinaten van het Rijksdriehoeksstelsel, en in hoogten/diepten in NAP;
- de plaats van de (mobiele) verwerkingsinstallaties.
3. Stichting Groen Weert betoogt dat het college het werkplan 2013 ten onrechte heeft goedgekeurd, omdat het werkplan onjuiste informatie bevat over een leemscherm, de peilbuizen bij de ontgronding, reeds uitgevoerde werkzaamheden, de onmogelijkheid om gronden te verwerven door CZW en de hellingshoek van de taluds. Daartoe voert de stichting aan dat in het werkplan 2013 ten onrechte is vermeld dat een leemscherm is aangebracht, de peilbuizen niet voldoen aan de vergunningvoorschriften, CZW geen concrete stappen onderneemt om de voor de boscompensatie benodigde gronden te verwerven en de taluds een steilere hellingshoek hebben dan op grond van de vergunning is toegestaan. Het goedkeuren van het werkplan 2013 met deze onjuiste informatie heeft volgens de stichting tot gevolg dat het werkplan de vergunning op deze onderwerpen vervangt, dat de desbetreffende vergunningvoorschriften komen te vervallen en dat daardoor niet langer handhavend kan worden opgetreden tegen CZW.
3.1. Volgens het college bepaalt voorschrift 6 van de vergunning alleen welke informatie in ieder geval in het werkplan moet staan en is het daarnaast mogelijk dat, onverplicht, andere informatie in het werkplan wordt opgenomen. Het college betwist dat de in het werkplan 2013 opgenomen informatie onjuist is.
3.2. Het werkplan 2013 bevat onverplichte informatie over de voortgang van de ontgronding, de reeds uitgevoerde werkzaamheden en de monitoring van de gevolgen van de ontgronding. Anders dan Stichting Groen Weert veronderstelt, betekent de opname van informatie over de ontgronding, de uitgevoerde werkzaamheden en de monitoring van de ontgronding in een goedgekeurd werkplan niet dat het werkplan de vergunning in zoverre vervangt, dan wel dat de vergunning op deze onderwerpen vervalt of ten aanzien van eventuele overtredingen van vergunningvoorschriften niet langer handhavend kan worden opgetreden door het bevoegd gezag. Daargelaten de vraag of onjuistheid in de door Stichting Groen Weert genoemde onverplichte informatie zou moeten leiden tot onthouding van goedkeuring aan het werkplan 2013, heeft de stichting niet aannemelijk gemaakt dat het werkplan en de daarin beschreven werkzaamheden, voor zover het betreft het leemscherm, de peilbuizen, het verwerven van gronden door CZW en de hellingshoek van de taluds, in strijd zijn met de vergunningvoorschriften dan wel met enig ander wettelijk voorschrift. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college het werkplan 2013 in zoverre ten onrechte heeft goedgekeurd.
Het betoog faalt.
4. Stichting Groen Weert betoogt dat het werkplan 2013 ten onrechte niet voorziet in maatregelen om vervuiling van de zandwinplas en het grondwater tegen te gaan. Verder stelt de stichting dat het werkplan 2013 niet leidt tot functionele toepassing van specie als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit.
4.1. Uit de vergunningsvoorschriften noch uit enig wettelijk voorschrift volgt dat een werkplan de door Stichting Groen Weert gewenste maatregelen moet bevatten. Het college heeft dan ook in zoverre geen goedkeuring aan het werkplan 2013 behoeven te onthouden.
Het betoog faalt.
5. Verder betoogt Stichting Groen Weert dat de in het werkplan 2013 genoemde hoeveelheden te winnen specie ertoe leiden dat de vergunde hoeveelheden te winnen delfstoffen worden overschreden. Volgens Stichting Groen Weert wordt in het werkplan ten onrechte gewezen op de optimalisatie van de klasseerinstallatie, waardoor meer industriezand kan worden verkocht, terwijl de te delven hoeveelheden zand vastliggen in de vergunning. Nu te veel zand wordt gewonnen en CZW daardoor te diep wint, moet het college handhavend optreden, aldus de stichting.
5.1. Het college stelt dat in het werkplan alleen prognoses van de hoeveelheden te ontgraven en te verkopen specie worden opgenomen. Deze prognoses komen in de praktijk niet overeen met de gewonnen hoeveelheid specie. Het college stelt verder dat tot op heden de totale vergunde hoeveelheid te winnen specie niet is overschreden. Wel is de onderverdeling tussen de verschillende soorten stoffen verschoven door verbeterde wintechnieken, aldus het college.
5.2. Ingevolge voorschrift 1.1 van de vergunning, voor zover hier van belang, geldt de vergunning voor het winnen van specie, waaronder naast de teelaarde (circa 200.000 m3) en de leemhoudende onbruikbare specie (circa 1,2 tot 1,4 miljoen m3) maximaal 1,8 miljoen ton beton- en metselzand en 1,9 miljoen m3 ophoogzand, verminderd met de reeds in het kader van de destijds vigerende vergunning gewonnen hoeveelheden worden toegestaan.
5.3. In het deskundigenbericht staat over de gewonnen hoeveelheden specie dat tussen 2001 en eind 2013 5.468.928 ton delfstoffen is gewonnen, hetgeen, afhankelijk van de omrekenfactor, overeenkomt met 3.217.016 m3 tot 3.645.952 m3 gewonnen delfstoffen. Hiermee is de totale toegestane hoeveelheid te winnen delfstoffen niet overschreden. Verder staat in het deskundigenbericht dat CZW vrijwel zeker meer beton- en metselzand en ophoogzand heeft gewonnen en verkocht dan is vergund. Dit is een gevolg van de winning en verkoop van de voorheen onbruikbare leemhoudende specie als ophoogzand en beton- en metselzand.
5.4. CZW stelt in haar zienswijze op het deskundigenbericht dat de in voorschrift 1.1 van de vergunning genoemde categorieën delfstoffen elkaar in de praktijk overlappen en in de markt verschillend worden beschreven. Zo kan beton- en metselzand ook als ophoogzand worden verkocht, aldus CZW. Het vasthouden aan de vaste categorieën uit voorschrift 1.1 van de vergunning zorgt ervoor dat er geen sprake kan zijn van een optimale winning en kan nadelige gevolgen hebben voor het bereiken van de eindtoestand. Volgens CZW is van belang dat de totale hoeveelheid te winnen delfstoffen niet wordt overschreden.
5.5. In het werkplan 2013 staat dat gedurende de werkplanperiode 25.000 ton teelaarde en leem, 80.000 ton ophoogzand en 400.000 ton beton- en metselzand zal worden gewonnen. Ter zitting heeft het college toegelicht dat bij de goedkeuring van het werkplan 2013 alleen is beoordeeld of de totale hoeveelheid binnen de werkplanperiode te winnen delfstoffen de totale vergunde hoeveelheid delfstoffen niet zal overschrijden. In voorschrift 1.1 van de vergunning is evenwel een onderscheid gemaakt tussen de maximaal te winnen hoeveelheden teelaarde, leemhoudende onbruikbare specie, ophoogzand en beton- en metselzand. Het college heeft dan ook ten onrechte niet onderzocht of door de in het werkplan 2013 opgenomen hoeveelheden te winnen delfstoffen, de in voorschrift 1.1 opgenomen hoeveelheden worden overschreden. Dit klemt temeer nu, gelet op het deskundigenbericht, vrijwel zeker meer beton- en metselzand en ophoogzand is gewonnen en verkocht dan is vergund. Voor zover CZW heeft aangevoerd dat de genoemde hoeveelheden delfstoffen door verbeterde wintechnieken achterhaald zijn, overweegt de Afdeling dat, wat hier ook van zij, dit betoog niet kan leiden tot een ander oordeel, nu voorschrift 1.1 van de vergunning een geldend voorschrift is en de in het werkplan opgenomen hoeveelheden teelaarde en leem, ophoogzand en beton- en metselzand de vergunde hoeveelheden teelaarde, onbruikbare leemhoudende specie, ophoogzand en beton- en metselzand niet mogen overschrijden. Gelet op het vorenoverwogene is de Afdeling van oordeel dat het college, door niet te onderzoeken of de vergunde hoeveelheden delfstoffen per categorie niet worden overschreden, het besluit voor zover het betreft de in het werkplan 2013 opgenomen hoeveelheden af te graven specie, niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid.
Het betoog slaagt.
6. In hetgeen Stichting Groen Weert overigens heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen zelfstandige beroepsgronden. Gelet hierop geeft hetgeen overigens is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de overige onderdelen van het werkplan 2013.
7. In hetgeen Stichting Groen Weert heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij het bezwaar tegen de goedkeuring van de in het werkplan 2013 opgenomen hoeveelheden af te graven specie ongegrond is verklaard, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van Stichting Groen Weert is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Nu het college het werkplan 2013, wat betreft de in het werkplan genoemde hoeveelheden te ontgraven specie, ten onrechte heeft goedgekeurd, zal de Afdeling zelf voorziend het primaire besluit van 1 februari 2013 in zoverre herroepen en in zoverre goedkeuring onthouden aan het werkplan 2013. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Voor zover Stichting Groen Weert heeft verzocht om vergoeding van de reiskosten van de meegebrachte deskundigen, overweegt de Afdeling dat deze deskundigen ter zitting niet het woord hebben gevoerd en evenmin schriftelijke stukken in de procedure hebben gebracht. Voor een veroordeling tot vergoeding van deze kosten bestaat gelet daarop geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 4 juli 2013, kenmerk 2013/39351, voor zover daarbij het bezwaar van de stichting Stichting Groen Weert tegen de in het werkplan "Werkplan Grondstofwinning en herinrichting periode 2013, ontgronding centrale zandwinning in de gemeente Weert, ‘De IJzeren Man’" opgenomen hoeveelheden af te graven specie ongegrond is verklaard;
III. herroept het besluit van 1 februari 2013, kenmerk 2013/5393, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de in het werkplan "Werkplan Grondstofwinning en herinrichting periode 2013, ontgronding centrale zandwinning in de gemeente Weert, ‘De IJzeren Man’" opgenomen hoeveelheden af te graven specie;
IV. onthoudt in zoverre goedkeuring aan het voornoemde werkplan;
V. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 4 juli 2013, voor zover vernietigd;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij de stichting Stichting Groen Weert in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 86,80 (zegge: zesentachtig euro en tachtig cent);
VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Limburg aan de stichting Stichting Groen Weert het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Postma
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014
539-767.