ECLI:NL:RVS:2014:4497

Raad van State

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
10 december 2014
Zaaknummer
201403101/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot herziening van een eerdere uitspraak inzake planschade in Witteveen

Op 10 december 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoeker A] en [verzoeker B] om herziening van een eerdere uitspraak van 12 maart 2014. Dit verzoek was gericht tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 11 februari 2013, waarin het hoger beroep ongegrond werd verklaard. De verzoekers, wonend in Witteveen, gemeente Midden-Drenthe, vroegen herziening op basis van nieuwe feiten die hen na de uitspraak van 12 maart 2014 bekend waren geworden. Deze feiten betroffen een WOZ-beschikking die een lagere waarde van hun woning aangaf dan eerder was vastgesteld, wat volgens hen aanleiding gaf tot twijfel over de juistheid van het advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) dat ten grondslag lag aan de eerdere uitspraak.

De Afdeling heeft het verzoek behandeld op 6 november 2014, waarbij de verzoekers en een vertegenwoordiger van het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe aanwezig waren. De Afdeling oordeelde dat de verzoekers bekend waren met de WOZ-beschikking vóór de uitspraak van 12 maart 2014, waardoor niet voldaan was aan de voorwaarden voor herziening zoals gesteld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling concludeerde dat de nieuwe feiten niet als zodanig konden worden aangemerkt, en dat het verzoek om herziening derhalve moest worden afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van verzoeken en de noodzaak om nieuwe feiten of omstandigheden aan te tonen die niet eerder bekend waren. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 10 december 2014, en de uitspraak is te vinden op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RVS:2014:4497.

Uitspraak

201403101/1/A2.
Datum uitspraak: 10 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Witteveen, gemeente Midden-Drenthe,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: de Awb) van de uitspraak van de Afdeling van 12 maart 2014, in zaak nr. 201302447/1/A2.
Procesverloop
Bij uitspraak van 12 maart 2014, in zaak nr. 201302447/1/A2, heeft de Afdeling het tegen de uitspraak van 11 februari 2013 van de rechtbank Noord-Nederland in zaak nr. 12/1021 gerichte hoger beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.
[verzoeker A] en [verzoeker B] hebben de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 november 2014, waar [verzoeker A] en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Klerk, werkzaam bij de gemeente Midden-Drenthe, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 12 maart 2014 geoordeeld, voor zover thans van belang, dat het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe zich bij het besluit van 28 augustus 2012 mocht baseren op het advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) van januari 2012. Het college had de SAOZ om dat advies gevraagd in verband met een verzoek van [verzoeker A] en [verzoeker B] om een tegemoetkoming in planschade, die zij stelden te lijden ten gevolge van het bestemmingsplan "Witteveen". In het advies heeft de SAOZ de waardevermindering ten gevolge van de wijziging van het planologisch regime van het perceel en de daarop gelegen woning aan de [locatie] in Witteveen (hierna: de woning), eigendom van [verzoeker A] en [verzoeker B], getaxeerd op € 9.000,00. Na aftrek van het normaal maatschappelijk risico heeft de SAOZ geadviseerd tot een tegemoetkoming in planschade van € 2.520,00, welk advies het college heeft overgenomen.
3. [verzoeker A] en [verzoeker B] hebben aan hun verzoek ten grondslag gelegd dat zij na het sluiten van het onderzoek, maar voor de uitspraak van 12 maart 2014, van het college een WOZ-beschikking voor het jaar 2014 hebben ontvangen. In het bijgevoegde taxatieverslag is vermeld dat de WOZ-waarde van de woning op 1 januari 2012 € 290.000,00 bedroeg. Dit bedrag wijkt af van de waarde van de woning op dezelfde datum, die was vermeld op het taxatierapport dat ten grondslag lag aan de WOZ-beschikking voor het jaar 2013. In dat rapport was een waarde van de woning op 1 januari 2012 vermeld van € 304.000,00. [verzoeker A] en [verzoeker B] voeren aan dat zij in verband met deze tussentijdse waardevermindering van € 14.000,00 navraag hebben gedaan bij het college, en dat zij van de desbetreffende ambtenaar telefonisch hebben vernomen dat deze vermindering in verband met het bestemmingsplan "Witteveen" heeft plaatsgevonden. Deze vermindering is beduidend groter dan de door de SAOZ getaxeerde waardevermindering van € 9.000,00. Nu de SAOZ bij de waardebepaling vóór de peildatum heeft aangesloten bij de WOZ-waarde van de woning, vormt het aan de WOZ-beschikking voor het jaar 2014 ten grondslag gelegde taxatierapport, waarin na de peildatum een aanmerkelijk lagere waarde van de woning is vermeld, een aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid van het advies van de SAOZ, in het bijzonder de taxatie, aldus [verzoeker A] en [verzoeker B].
3.1. De WOZ-beschikking die voor [verzoeker A] en [verzoeker B] aanleiding is geweest navraag te doen bij het college over de WOZ-waarde van hun perceel, is gedateerd 28 februari 2014. [verzoeker A] en [verzoeker B] zijn derhalve bekend geraakt met deze beschikking vóór de uitspraak van de Afdeling van 12 maart 2014. Daarmee is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb (vergelijk de uitspraak de Afdeling van 19 november 2014 in zaak nr. 201402232/1/R4). Dat [verzoeker A] en [verzoeker B] het aangewezen achtten om eerst navraag bij het college te doen alvorens zich tot de Afdeling te wenden, en dat hier enige tijd overheen is gegaan, maakt dat niet anders. Het stond hen immers vrij de Afdeling te verzoeken het onderzoek te heropenen en te schorsen in verband met de WOZ-beschikking over het jaar 2014 en hun wens navraag daarover te doen bij het college.
Gelet op het voorgaande, kan niet worden gesproken van een feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. Het verzoek dient dan ook te worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Wieland
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014
502-729.