ECLI:NL:RVS:2014:4510

Raad van State

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
10 december 2014
Zaaknummer
201403975/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgtoeslag en proceskostenveroordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen werd gegrond verklaard. Het oorspronkelijke besluit, genomen op 12 april 2013, stelde het voorschot zorgtoeslag over 2012 op € 913,00. De Belastingdienst/Toeslagen verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond, waarna de rechtbank het besluit vernietigde en de Belastingdienst opdroeg opnieuw te beslissen. In een nieuw besluit van 31 juli 2014 werd het voorschot zorgtoeslag op nihil gesteld, omdat de partner van [appellant] volgens het College voor zorgverzekeringen geen zorgverzekering had in 2012, wat in strijd was met de wettelijke verplichtingen. Tijdens de zitting op 17 november 2014 werd het hoger beroep behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. P. Salim.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat de rechtbank terecht geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken, omdat [appellant] zelf had geprocedeerd en geen gebruik had gemaakt van beroepsmatige rechtsbijstand. De Belastingdienst/Toeslagen had het besluit van 12 april 2013 vervangen door het besluit van 31 juli 2014, dat van rechtswege onderwerp van het geding was. De Afdeling concludeerde dat er geen bewijs was dat de partner van [appellant] in 2012 een zorgverzekering had, en dat de Belastingdienst/Toeslagen zorgvuldig had gehandeld door de gegevens van het Cvz als uitgangspunt te nemen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201403975/1/A2.
Datum uitspraak: 10 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2014 in zaak nr. 13/5012 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 12 april 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het aan [appellant] toegekende voorschot zorgtoeslag over 2012 op € 913,00 gesteld.
Bij besluit van 29 juli 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 juli 2013 vernietigd en bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen opnieuw dient te beslissen op het door [appellant] gemaakte bezwaar, met inachtneming van de uitspraak. Het proces-verbaal van deze mondelinge uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 31 juli 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard, het besluit van 12 april 2013 herroepen en het aan hem toegekende voorschot zorgtoeslag over 2012 op nihil gesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. P. Salim, advocaat te Amsterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten een proceskostenveroordeling uit te spreken. Dit betoog faalt evenwel, nu niet is gebleken dat hij in de beroepsfase van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand gebruik heeft gemaakt. [appellant] heeft zelf geprocedeerd, zodat hij reeds daarom niet aanmerking kwam voor proceskosten. Dat hij financieel adviseur is, maakt dat niet anders.
Met de uitspraak van 31 maart 2014 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] gegrond verklaard en het besluit van 29 juli 2013 vernietigd. Hetgeen [appellant] met zijn beroep kon bereiken, is daarmee bereikt, zodat de overige gronden die hij tegen de uitspraak aanvoert, geen bespreking behoeven.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het besluit van 12 april 2013 vervangen door het besluit van 31 juli 2014. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
3. Ingevolge artikel 2, vijfde lid, van de Wet op de zorgtoeslag (hierna: Wzt), zoals deze luidde ten tijde van belang, heeft, in afwijking van het eerste lid, een verzekerde met een partner die niet heeft voldaan aan de voor hem op grond van artikel 2 van de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) geldende verplichting zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren, geen aanspraak op een zorgtoeslag.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Zvw is degene die ingevolge de Algemene wet bijzondere ziektekosten (hierna: Awbz) en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is, verplicht zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren tegen het in artikel 10 bedoelde risico.
4. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 31 juli 2014 ten grondslag gelegd dat de partner van [appellant], [partner], volgens de gegevens van het College voor zorgverzekeringen (thans: het Zorginstituut Nederland, hierna: Cvz) geen zorgverzekering had in 2012, terwijl zij ingevolge artikel 2, eerste lid van de Zvw verplicht was zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren. Gelet op artikel 2, vijfde lid, van de Wzt, heeft [appellant] daarom geen aanspraak op zorgtoeslag over 2012.
5. Het betoog van [appellant] dat de Belastingdienst/Toeslagen hem ten onrechte niet heeft gehoord mist feitelijke grondslag, nu de dienst hem heeft uitgenodigd om zijn bezwaar mondeling toe te lichten en [appellant] te kennen heeft gegeven geen gebruik te willen maken van deze gelegenheid.
6. [appellant] betoogt dat de gegevens van het Cvz waar de Belastingdienst/Toeslagen naar verwijst, onjuist zijn. Hij wijst in dat verband op een door hem overgelegde brief van november 2011, waarin een zorgverzekeraar aan [partner] een polisblad van een zorgverzekering voor 2012 doet toekomen.
6.1. Bij het bepalen van de aanspraak op zorgtoeslag heeft de Belastingdienst/Toeslagen op de voet van artikel 38, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) het Cvz om gegevens verzocht. [appellant] heeft niet aangetoond dat de gegevens van het Cvz onjuist zijn en dat [partner] heeft voldaan aan voormelde verplichting. Bij zijn hogerberoepschrift heeft hij slechts een aanbiedingsbrief van een zorgverzekeringspolis voor [partner] in 2012 overgelegd. De daadwerkelijke polis ontbreekt. Hij heeft evenmin een verklaring van een zorgverzekeraar of bewijzen van betaling van een zorgverzekering overgelegd. Ook ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant], ondanks het in de brief van 28 oktober 2014 daartoe vervatte verzoek van de Afdeling, geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat [partner] in 2012 een zorgverzekering had. Er is derhalve geen grond voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte de gegevens van het Cvz als uitgangspunt heeft genomen bij het bepalen van de aanspraak van [appellant] op zorgtoeslag. Evenmin is er grond voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen onzorgvuldig heeft gehandeld, te meer nu de dienst naar aanleiding van de door [appellant] overgelegde aanbiedingsbrief navraag heeft gedaan bij zowel het Cvz als de zorgverzekeraar die [partner] in 2012 volgens [appellant] had verzekerd. Ook hieruit is gebleken dat [partner] in 2012 geen zorgverzekering had.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het beroep tegen het besluit van 31 juli 2014 is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van 31 juli 2014 van de Belastingdienst/Toeslagen, kenmerk BEZ13BT07, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014
362-729.