201406548/1/R4.
Datum uitspraak: 10 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Groen Weert, gevestigd te Weert,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 januari 2012, kenmerk 2012/155, heeft het college goedkeuring verleend aan het werkplan "Werkplan grondstofwinning en herinrichting periode januari 2012 - december 2013; Ontgronding Centrale Zandwinning in de gemeente Weert" (hierna: het werkplan 2012).
Bij besluit van 29 mei 2012, kenmerk 2012/23816, heeft het college het door Stichting Groen Weert hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft Stichting Groen Weert beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Stichting Groen Weert en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Centrale Zandwinning Weert B.V. (hierna: CZW) hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2014, waar Stichting Groen Weert, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door J. Thoolen-Simonis, J.C.F. Lacroix, X. Rijnders, ing. R.F.M. Hendriks, allen werkzaam bij de provincie, en mr. S. Bakker, werkzaam bij de Regionale Uitvoeringsdienst Zuid-Limburg, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord CZW, vertegenwoordigd door drs. M. Bottinga-Kuypers en dr. J.P.G.M. Schreurs, beiden werkzaam bij CZW.
Overwegingen
1. Het college betoogt dat het beroep van Stichting Groen Weert niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de brief van 26 juni 2012 volgens het college niet kan worden beschouwd als een beroepschrift. Verder heeft Stichting Groen Weert geen beroepsgronden aangevoerd tegen de goedkeuring van het werkplan 2012, aldus het college.
1.1. De brief van 26 juni 2012 heeft als onderwerp "aanvullend beroep tegen het besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg d.d. 29 mei 2012 op ons bezwaar van 13 februari 2012 betreffende het goedkeuren van het Werkplan Centrale Zandwinning Weert 2012-2013". In de brief wordt voorts verzocht het besluit van 29 mei 2012 te vernietigen. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de brief van 26 juni 2012 als beroepschrift moet worden aangemerkt. Voorts bevat de desbetreffende brief een aantal beroepsgronden waarom het bestreden besluit volgens Stichting Groen Weert moet worden vernietigd en wordt verzocht om de beroepsgronden uit de brief van 22 mei 2012 als herhaald en ingelast te beschouwen. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het beroep van Stichting Groen Weert ontvankelijk is.
2. Bij besluit van 22 mei 2001 heeft het college een vergunning verleend aan CZW voor het ontgronden van percelen in het gebied plaatselijk bekend als "IJzeren Man" te Weert.
3. Ingevolge voorschrift 4.5 van de vergunning dient de ontgronding te worden uitgevoerd conform het door het college goed te keuren werkplan als bedoeld in voorschrift 6 van de vergunning.
Ingevolge voorschriften 3.3 en 6.2 van de vergunning dient het werkplan jaarlijks te worden bijgesteld door middel van een door de vergunninghoudster in te dienen werkplan.
Ingevolge voorschrift 6.1, aanhef en de leden 6.1.1 tot en met 6.1.11 dient in een werkplan te worden aangegeven:
- de volgorde van de ontgronding;
- de tijdvakken waarbinnen de diverse terreingedeelten worden ontgraven en ingericht en/of afgewerkt in relatie tot de vergunde hoeveelheid per delfstofsoort, te weten beton- en metsel- en ophoogzand;
- de kwalitatieve bestemming en de locatie of de regio waar het materiaal wordt afgezet;
- de hoeveelheden te ontgraven specie, onderverdeeld naar soort en afgezet tegen de vergunningstermijn en de behoefte als aangegeven in het Grondstoffenplan Limburg;
- de juiste plaats en de breedte van de toegangswegen tot het te ontgronden terrein;
- de aard van de toe te passen verharding van de toegangsweg en de interne ontsluiting;
- de plaats van de diverse depots en de tijdvakken gedurende welke deze worden gehandhaafd;
- de plaats en de aard van de voorziening als bedoeld in voorwaarde 7 ter voorkoming van onveilige situaties;
- de werktuigen waarmee de diverse werkzaamheden worden uitgevoerd;
- de recente toestand van de exploitatie, waaronder begrepen de hoogten en diepten van het terrein en de waterplas, gemeten dan wel gepeild op afstanden van 75 m. De inmeting van de toestand van het terrein dient te geschieden in coördinaten van het Rijksdriehoeksstelsel, en in hoogten/diepten in NAP;
- de plaats van de (mobiele) verwerkingsinstallaties.
4. Stichting Groen Weert betoogt dat het college bij de goedkeuring van het werkplan 2012 onvoldoende rekening heeft gehouden met de nabijheid van een drinkwatergebied en het naast de ontgronding gelegen broekbos. Volgens de stichting heeft de ontgronding gevolgen voor de kwaliteit van het drinkwater en leidt de ontgronding tot verdroging van het broekbos.
4.1. Stichting Groen Weert heeft haar stellingen dat de in het werkplan 2012 beschreven voorgenomen werkzaamheden gevolgen hebben voor het drinkwatergebied en tot verdroging leiden van het broekbos niet met gegevens onderbouwd. De stichting heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat het werkplan 2012 gevolgen heeft voor het drinkwatergebied en het broekbos. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college in zoverre het werkplan 2012 ten onrechte heeft goedgekeurd.
Het betoog faalt.
5. Stichting Groen Weert betoogt dat het werkplan 2012 ten onrechte is goedgekeurd, omdat in het werkplan staat hoeveel specie CZW gedurende de werkplanperiode wil winnen, terwijl onbekend is hoeveel specie CZW ten tijde van het bestreden besluit al had gewonnen. Volgens Stichting Groen Weert wordt er meer specie gewonnen dan op grond van de vergunning is toegestaan.
5.1. Ingevolge voorschrift 1.1 van de vergunning, voor zover hier van belang, geldt de vergunning voor het winnen van specie, waaronder naast de teelaarde (circa 200.000 m3) en de leemhoudende onbruikbare specie (circa 1,2 tot 1,4 miljoen m3) maximaal 1,8 miljoen ton beton- en metselzand en 1,9 miljoen m3 ophoogzand, verminderd met de gewonnen hoeveelheden die reeds in het kader van de destijds vigerende vergunning werden toegestaan.
5.2. In het werkplan 2012 staat dat CZW gedurende de werkplanperiode 100.000 m3 teelaarde en leem, 160.000 ton ophoogzand en 400.000 ton beton- en metselzand zal winnen. Ter zitting heeft het college toegelicht dat bij de goedkeuring van het werkplan 2012 alleen is beoordeeld of de totale hoeveelheid binnen de werkplanperiode te winnen delfstoffen de totale vergunde hoeveelheid delfstoffen niet zal overschrijden. In voorschrift 1.1 van de vergunning is evenwel een onderscheid gemaakt tussen de maximaal te winnen hoeveelheden teelaarde, leemhoudende onbruikbare specie, ophoogzand en beton- en metselzand. Het college heeft ten onrechte niet onderzocht of door de in het werkplan 2012 opgenomen hoeveelheden te winnen delfstoffen de in voorschrift 1.1 van de vergunning opgenomen hoeveelheden worden overschreden. Dit klemt temeer nu ten tijde van het bestreden besluit geen inzicht bestond in de reeds gewonnen hoeveelheden teelaarde, leemhoudende onbruikbare specie, ophoogzand en beton- en metselzand. Voor zover ter zitting is aangevoerd dat de in voorschrift 1.1 van de vergunning genoemde hoeveelheden delfstoffen door verbeterde wintechnieken achterhaald zijn, overweegt de Afdeling dat, wat hier ook van zij, dit betoog niet kan leiden tot een ander oordeel, nu voorschrift 1.1 van de vergunning een geldend voorschrift is en de in het werkplan 2012 opgenomen hoeveelheden teelaarde en leem, ophoogzand en beton- en metselzand de vergunde hoeveelheden teelaarde, leemhoudende onbruikbare specie, ophoogzand en beton- en metselzand niet mogen overschrijden. De conclusie is dat het college, door niet te onderzoeken of de vergunde hoeveelheden delfstoffen per categorie niet worden overschreden, het besluit voor zover het betreft de in het werkplan 2012 opgenomen hoeveelheden af te graven specie, niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid.
Het betoog slaagt.
6. Stichting Groen Weert betoogt verder dat in het bestreden besluit ten onrechte toestemming is verleend om 100.000 m3 specie van elders aan te voeren. Daartoe voert de stichting aan dat niet het college, maar het dagelijks bestuur van Waterschap Peel en Maasvallei bevoegd is om toestemming te verlenen voor de aanvoer van specie van elders. Verder voert Stichting Groen Weert aan dat bij de goedkeuring van een werkplan geen toestemming mag worden gegeven voor de aanvoer van specie van elders, omdat deze toestemming expliciet gegeven dient te worden. Volgens de stichting bevat het bestreden besluit ten onrechte geen verbod voor het aanvoeren van klasse B-specie, als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit (hierna: Bbk), en is bij de beoordeling van de aanvraag om specie van elders aan te voeren ten onrechte geen rekening gehouden met de circulaire "Circulaire herinrichting van diepe plassen" van 24 december 2010 (hierna: de circulaire).
6.1. Ingevolge voorschrift 4.9 van de vergunning, voor zover hier van belang, mag ten behoeve van de afwerking van de ontgronding geen specie van elders worden aangevoerd, tenzij hiervoor vooraf door het college toestemming is verleend.
6.2. De Afdeling stelt vast dat het dagelijks bestuur ingevolge artikel 3, derde lid, van het Bbk, gelezen in samenhang met artikel 1 van dat besluit en artikel 6:2, eerste lid, onder a, van de Waterwet het bevoegd gezag is, voor zover het betreft de toepassing van de specie onder het Bbk en de controle op de kwaliteit van de aangevoerde specie. Het college is ingevolge voorschrift 4.9 van de vergunning het bevoegd gezag voor zover het betreft de hoeveelheden aan te voeren specie. Het college was derhalve bevoegd om toestemming te verlenen voor de aanvoer van specie.
6.3. Ten aanzien van het betoog dat de toestemming om specie van elders aan te voeren niet mag worden gegeven in een besluit omtrent de goedkeuring van een werkplan, overweegt de Afdeling dat voorschrift 4.9 noch enig ander voorschrift van de vergunning zich hiertegen verzet. Voor zover Stichting Groen Weert betoogt dat een dergelijke toestemming expliciet dient te worden verleend, overweegt de Afdeling dat deze toestemming in het besluit van 3 januari 2012 expliciet is verleend, nu daarin het volgende staat: "[…] besluit […] voor het jaar 2012 toestemming te verlenen voor het van elders aanvoeren van maximaal 100.000 m3 specie ter afwerking van de ontgronding."
6.4. Ter zitting heeft Stichting Groen Weert gesteld dat tussen haar en CZW afspraken zijn gemaakt over het beperken van de toepassing van klasse B-specie en dat de stichting deze afspraken graag bevestigd ziet in een besluit van het college. Daargelaten of het college bevoegd is om beperkingen te stellen aan de aan te voeren klassen specie, is de Afdeling van oordeel dat dit geen omstandigheid betreft die noopt tot het opnemen van beperkingen ten aanzien van de aan te voeren klassen specie.
Over het betoog dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de circulaire, overweegt de Afdeling dat Stichting Groen Weert geen feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit volgt dat de toestemming om specie van elders aan te voeren in strijd is met de circulaire. Reeds hierom faalt het betoog van de stichting.
7. In hetgeen Stichting Groen Weert overigens heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen zelfstandige beroepsgronden. Gelet hierop geeft hetgeen overigens is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de overige onderdelen van het werkplan 2012.
8. In hetgeen Stichting Groen Weert heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij het bezwaar tegen de goedkeuring van de in het werkplan 2012 opgenomen hoeveelheden af te graven specie ongegrond is verklaard, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van Stichting Groen Weert is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd. Nu het college het werkplan 2012, wat betreft de in het werkplan genoemde hoeveelheden te ontgraven specie, ten onrechte heeft goedgekeurd, zal de Afdeling zelf voorziend het primaire besluit van 3 januari 2012 in zoverre herroepen en in zoverre goedkeuring onthouden aan het werkplan 2012. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de reiskosten voor de behandeling van het beroep reeds bij de veroordeling in de proceskosten in de uitspraak van heden inzake nr. 201310345/1/R4 zijn betrokken.
Voor zover Stichting Groen Weert heeft verzocht om vergoeding van de reiskosten van de meegebrachte deskundigen, overweegt de Afdeling dat deze deskundigen ter zitting niet het woord hebben gevoerd en evenmin schriftelijke stukken in de procedure hebben ingebracht. Voor een veroordeling tot vergoeding van deze kosten bestaat gelet daarop geen aanleiding.
Ten aanzien van het verzoek om het college te veroordelen in de kosten van het verkrijgen van uittreksels uit openbare registers, overweegt de Afdeling dat het blijkens de overgelegde factuur gaat om kopieerkosten. Kopieerkosten vallen niet onder de in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht genoemde kosten en komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 29 mei 2012, kenmerk 2012/23816, voor zover daarbij het bezwaar van de stichting Stichting Groen Weert tegen de goedkeuring van de in het werkplan "Werkplan grondstofwinning en herinrichting periode januari 2012 - december 2013; Ontgronding Centrale Zandwinning in de gemeente Weert" opgenomen hoeveelheden af te graven specie ongegrond is verklaard;
III. herroept het besluit van 3 januari 2012, kenmerk 2012/155, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het werkplan "Werkplan grondstofwinning en herinrichting periode januari 2012 - december 2013; Ontgronding Centrale Zandwinning in de gemeente Weert" opgenomen hoeveelheden af te graven specie;
IV. onthoudt in zoverre goedkeuring aan het voornoemde werkplan;
V. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 29 mei 2012, voor zover vernietigd;
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Limburg aan de stichting Stichting Groen Weert het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Postma, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Postma
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 december 2014
539-767.