201406717/2/R4.
Datum uitspraak: 4 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen:
[verzoekster A] en [verzoeker B] en [verzoeker C], gevestigd onderscheidenlijk wonend te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]),
en
de raad van de gemeente Zuidplas,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1], te Zevenhuizen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 oktober 2014, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, en de raad, vertegenwoordigd door A. de Vries, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te Den Haag, gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het gehele glastuinbouwbedrijf [belanghebbende] aan de [locatie 1] te Zevenhuizen. Met het plan is beoogd de bestaande situatie op het perceel vast te leggen.
3. De raad stelt dat [verzoeker] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit. Volgens de raad heeft [verzoeker] geen inhoudelijke bezwaren tegen het plan en wordt hij niet in zijn bedrijfsvoering geschaad door het plan.
3.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3.2. [verzoeker B] woont aan de [locatie 2] te Zevenhuizen. De afstand van zijn woning tot het plangebied bedraagt ongeveer 350 m. [verzoeker] heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij zicht heeft op de in het plangebied voorziene en reeds gerealiseerde kas. De raad heeft dit niet betwist. Gelet hierop en in aanmerking genomen de ruimtelijke uitstraling van de in het plan voorziene bebouwing, ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat in de hoofdzaak zal worden geoordeeld dat [verzoeker B] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zal in zoverre sprake zijn van een ontvankelijk beroep, daargelaten de vraag of [verzoekster A] en [verzoeker B] belanghebbende is. Derhalve bestaat geen beletsel voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
4. De raad stelt voorts dat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening moet worden afgewezen, omdat [verzoeker] geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij wijst de raad op de omstandigheid dat de bebouwing er inmiddels ongeveer tien jaar staat. Volgens de raad zal niet worden beslist op het tegen de bouwvergunning en de vrijstelling gemaakte bezwaar voordat het plan onherroepelijk is.
4.1. Bij afzonderlijke besluiten van 12 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zevenhuizen-Moerkapelle (thans de gemeente Zuidplas) aan [belanghebbende] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een bedrijfsruimte en voor uitbreiding van het kassencomplex op het perceel aan de [locatie 1] te Zevenhuizen. De Afdeling heeft bij uitspraak van 24 december 2013 in zaak nr. 201211678/1/A1 deze besluiten geschorst totdat het college opnieuw op de bezwaren tegen die besluiten heeft beslist. Nu het bestemmingsplan bij de nog te nemen beslissing op bezwaar tegen deze omgevingsvergunning het toetsingskader vormt indien geen voorlopige voorziening wordt getroffen, is met het verzoek een spoedeisend belang gemoeid. Dat de raad ter zitting heeft verklaard dat het college niet zal beslissen op het gemaakte bezwaar voordat de Afdeling in de bodemprocedure uitspraak heeft gedaan, kan hieraan niet afdoen. Nog daargelaten de vraag of het college gebonden is aan deze toezegging van de raad, zal het college in beginsel binnen de wettelijk voorgeschreven termijn moeten beslissen op het bezwaar.
5. [verzoeker] betoogt dat het plan in strijd is met artikel 4, derde lid, van de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland (hierna: Verordening Ruimte). Daartoe voert hij aan dat het plan 2,8 ha aan kassen toestaat. Volgens [verzoeker] kan alleen van de Verordening Ruimte worden afgeweken door middel van een ontheffing en is in dit geval geen ontheffing verleend. Voorts is geen sprake van een bestaande situatie, aldus [verzoeker].
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet in strijd is met de Verordening Ruimte. Volgens de raad was op grond van het vorige bestemmingsplan "Landelijk gebied 1990" door middel van een vrijstelling al een oppervlakte van 3 ha aan kassen mogelijk. Voorts heeft de provincie Zuid-Holland tegen het plan geen zienswijze naar voren gebracht, aldus de raad.
5.2. Ingevolge artikel 4, derde lid, van de Verordening Ruimte wijzen bestemmingsplannen voor gronden gelegen buiten de gebieden voor glastuinbouw (zoals weergegeven op kaart 2) geen bestemmingen aan die nieuwvestiging van agrarische bedrijven met glastuinbouw mogelijk maken en bevatten bepalingen die erin voorzien dat alleen bij bestaande volwaardige glastuinbouwbedrijven een oppervlakte van ten hoogste 2 ha aan kassen per bedrijf mogelijk wordt gemaakt. Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing op een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen het bedrijventerrein Nieuw Reijerwaard in de gemeente Ridderkerk, voor zover het gaat om glastuinbouw als extra bouwlaag boven bedrijfsbebouwing.
5.3. De voorzieningenrechter stelt vast dat het plan ongeveer 2,8 ha aan kassen mogelijk maakt. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een bestaand volwaardig glastuinbouwbedrijf gelegen buiten de gebieden voor glastuinbouw als bedoeld in de Verordening Ruimte. De voorzieningenrechter acht dan ook niet uitgesloten dat de Afdeling in de hoofdzaak tot de conclusie zal komen dat het plan in strijd is met artikel 4, derde lid, van de Verordening Ruimte. Dat op grond van het vorige bestemmingsplan "Landelijk gebied 1990" door middel van een vrijstelling een oppervlakte van 3 ha aan kassen mogelijk was, doet aan die conclusie niet af nu van de binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid geen gebruik is gemaakt. De stelling dat ervan moet worden uitgegaan dat een ontheffing als bedoeld in de Verordening Ruimte is verleend, wordt evenmin gevolgd. De in 2002 afgegeven verklaring van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar heeft, is immers niet gelijk te stellen met een ontheffing op grond van de Verordening Ruimte. Gelet hierop bestaat aanleiding om het verzoek toe te wijzen.
6. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Hetgeen [verzoeker] voor het overige heeft aangevoerd tegen het plan, behoeft hierdoor geen nadere bespreking.
7. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Zuidplas van 24 juni 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "[locatie 1], te Zevenhuizen";
II. veroordeelt de raad van de gemeente Zuidplas tot vergoeding van bij [verzoekster A] en [verzoeker B] en [verzoeker C] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
III. gelast dat de raad van de gemeente Zuidplas aan [verzoekster A] en [verzoeker B] en [verzoeker C] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Lodeweges
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2014
625.