ECLI:NL:RVS:2014:4519

Raad van State

Datum uitspraak
4 december 2014
Publicatiedatum
10 december 2014
Zaaknummer
201408616/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening korpschef politie inzake beveiligingswerkzaamheden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 4 december 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door de korpschef van politie, die in hoger beroep ging tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 september 2014. De rechtbank had het beroep van de wederpartij gegrond verklaard en de korpschef opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen, nadat de korpschef op 18 juli 2013 toestemming tot beveiligingswerkzaamheden had onthouden aan de wederpartij.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De korpschef voerde aan dat hij, indien het verzoek niet werd toegewezen, gedwongen zou zijn een besluit te nemen dat hij rechtens niet juist acht. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat rechterlijke uitspraken moeten worden uitgevoerd en dat de argumenten van de korpschef geen aanleiding gaven om van deze regel af te wijken. De rechtbank had het eerdere besluit van de korpschef vernietigd wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht, en de voorzieningenrechter concludeerde dat de korpschef een nieuw besluit op bezwaar deugdelijk moest motiveren.

De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de korpschef de proceskosten van de wederpartij dient te vergoeden, die in verband met de behandeling van het verzoek zijn opgekomen. De totale kosten zijn vastgesteld op € 519,54, waarvan een aanzienlijk deel is toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

201408616/2/A3.
Datum uitspraak: 4 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de korpschef van politie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 september 2014 in zaak nr. 13/5283 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de korpschef.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juli 2013 heeft de korpschef aan [wederpartij] toestemming tot het verrichten van beveiligingswerkzaamheden ten behoeve van [bedrijf], gevestigd te Amersfoort, onthouden.
Bij besluit van 10 september 2013 heeft de korpschef het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 september 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de korpschef opgedragen om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft de korpschef hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft de korpschef de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 november 2014, waar de korpschef, vertegenwoordigd door A.L.J. Becker, werkzaam bij de politie, bijgestaan door mr. R.H. Bossen, advocaat te Haren, en [wederpartij], bijgestaan door mr. A.J. Kiela, advocaat te Amersfoort, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het verzoek heeft geen verdere strekking dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de korpschef in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de in hoger beroep bestreden uitspraak. De korpschef heeft daartoe aangevoerd dat, indien het verzoek niet wordt toegewezen, hij gehouden is een besluit te nemen dat hij rechtens niet juist acht.
3. Uitgangspunt is dat rechterlijke uitspraken moeten worden uitgevoerd. Hetgeen de korpschef naar voren heeft gebracht, geeft geen aanleiding daar in dit geval anders over te oordelen. Niet aannemelijk is dat uitvoering van de aangevallen uitspraak tot gevolgen zal leiden die niet ongedaan kunnen worden gemaakt, indien de uitspraak in hoger beroep niet wordt bevestigd. Hierbij is in aanmerking genomen dat de rechtbank het besluit van 10 september 2013 heeft vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:46 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en heeft overwogen dat, nu zij niet kan beoordelen of er anderszins redenen zijn om de gevraagde toestemming te weigeren, zij geen aanleiding ziet om zelf in de zaak te voorzien. De uitspraak strekt er aldus toe dat de korpschef een nieuw besluit op bezwaar deugdelijk dient te motiveren. Voor zover de korpschef bij het nemen van het nieuwe besluit met inachtneming van de uitspraak genoodzaakt is af te wijken van zijn eigen standpunt, wordt dat nieuwe besluit genomen onder behoud van dat standpunt in de bodemprocedure in hoger beroep. Dat besluit zal vervolgens met toepassing van artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, bij de behandeling van het hoger beroep kunnen worden betrokken, hetgeen een effectieve geschilbeslechting bevordert voor het geval het hoger beroep van de korpschef niet zou slagen.
4. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
5. De korpschef dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek af;
II. veroordeelt de korpschef van politie tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 519,54 (zegge: vijfhonderdnegentien euro en vierenvijftig cent), waarvan € 487,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Larsson-van Reijsen
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2014
344.