ECLI:NL:RVS:2014:4525

Raad van State

Datum uitspraak
1 december 2014
Publicatiedatum
10 december 2014
Zaaknummer
201408553/1/V2 en 201408553/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 december 2014 uitspraak gedaan over een verzoek van een vreemdeling om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke op 15 mei 2014 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De rechtbank Den Haag had op 22 september 2014 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat hij op 1 december 2014 om 12.00 uur naar Afghanistan zou worden uitgezet.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend in het kader van het hoger beroep tegen de afwijzing van de derde asielaanvraag. De vreemdeling heeft in zijn verzoek nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden aangevoerd, waaronder een gestelde bekering tot het christendom. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat de overgelegde rapporten geen nieuw bewijs vormden en dat de vreemdeling niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk was bekeerd. Bovendien was er geen onderbouwing voor zijn stelling dat hij in Afghanistan als bekeerling zou worden gezien.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om de uitzetting te schorsen en dat het hoger beroep kennelijk ongegrond was. De aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De beslissing werd genomen door mr. H.G. Lubberdink, als voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.E.E. Wolff, griffier.

Uitspraak

201408553/1/V2 en 201408553/2/V2.
Datum uitspraak: 1 december 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [de vreemdeling] om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 22 september 2014 in zaak nr. 14/11935 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 september 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht. Voorts heeft hij de voorzieningenrechter van de Afdeling (hierna: de voorzieningenrechter) verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 3 november 2014 heeft de staatssecretaris een opvolgende aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Tegen het besluit van 3 november 2014 heeft de vreemdeling beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem (hierna: de rechtbank), verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is door de griffier van de rechtbank ter behandeling aan de voorzieningenrechter doorgezonden.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Hetgeen in hoger beroep over het besluit van 15 mei 2014, waarbij de derde asielaanvraag van de vreemdeling is afgewezen, is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
2. Het bij de voorzieningenrechter ingediende verzoek is erop gericht te voorkomen dat de vreemdeling op 1 december 2014 om 12.00 uur wordt uitgezet naar Afghanistan.
Het verzoek om een voorlopige voorziening in de procedure over het besluit van 3 november 2014 is bij de rechtbank ingediend hangende het hoger beroep in de procedure over het besluit van 15 mei 2014. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2013 in zaak nr. 201103977/1/V1, bij uitsluiting bevoegd er over te oordelen. Het wordt aangemerkt als een aanvulling op het reeds bij de voorzieningenrechter ingediende verzoek.
2.1. Aan de bij besluit van 3 november 2014 afgewezen vierde asielaanvraag heeft de vreemdeling evenals aan de bij besluit van 15 mei 2014 afgewezen derde asielaanvraag een gestelde bekering tot het christendom ten grondslag gelegd. Ook aan het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening heeft de vreemdeling als nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden ten grondslag gelegd dat hij is bekeerd tot het christendom. Ter staving daarvan heeft hij een tweetal rapporten van respectievelijk een godsdienstpsycholoog van 30 juni 2014 en van de Protestantse Kerk in Nederland van 1 augustus 2014 overgelegd.
2.2. Deze rapporten vormen - ook in het kader van het voorliggende verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening - geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, reeds omdat ze zowel in beroep als in hoger beroep zijn betrokken in de procedure over het in rechtsoverweging 1. genoemde besluit van 15 mei 2014. Andere nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft de vreemdeling niet gesteld.
2.3. De vreemdeling heeft derhalve niet alsnog aangetoond te zijn bekeerd tot het christendom. Omdat hij zijn stelling dat hij in Afghanistan door de autoriteiten en familie desondanks als een bekeerling wordt gezien, op geen enkele wijze heeft gestaafd, is er geen grond voor het oordeel dat het hier gaat om een geval als omschreven in paragraaf 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Bahaddar tegen Nederland, van 19 februari 1998, nr. 145/1996/764/965, JV 1998/45.
2.4. Er bestaat dus geen aanleiding de uitzetting te schorsen.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd en het verzoek de uitzetting te schorsen dient te worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Wolff
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2014
238.